
Jurisprudentie
AU6003
Datum uitspraak2005-11-01
Datum gepubliceerd2005-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3366 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3366 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hoger beroep wordt wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
03/3366 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 mei 2001 heeft gedaagde aan [naam werkneemster], voormalig werkneemster bij appellante (hierna: de werkneemster), met ingang van 29 maart 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 mei 2002 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 26 mei 2003, nummer SBR 02/1215, het beroep tegen het besluit van 3 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. F.A. Geevers, advocaat te Utrecht, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft niet gereageerd op de vraag of zij als partij aan het geding in hoger beroep wil deelnemen en of zij toestemming geeft voor het verstrekken van medische gegevens aan appellante.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 september 2005, waar -zoals tevoren was bericht- voor appellante niemand is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij brief van 17 augustus 2005 heeft mr. Geevers voornoemd aan de Raad bericht dat appellante geruime tijd geleden failliet is verklaard en dat het hoger beroep derhalve niet verder behandeld hoeft te worden.
Bij brief van 2 september 2005 heeft mr. S.M. van Luijk, die om reden van het faillissement van appellante door de rechtbank te Utrecht is benoemd tot curator, aan de Raad bericht dat voortzetting van de procedure niet in het belang van de boedel is en dat de lopende procedure niet door hem wordt overgenomen.
Desgevraagd heeft mr. Geevers op 6 september 2005 telefonisch medegedeeld dat het hoger beroep niet wordt ingetrokken, maar dat er van de zijde van appellante niemand ter zitting zal verschijnen.
Nu de curator in het faillissement van appellante heeft aangegeven dat hij geen belang meer heeft bij voortzetting van de procedure en uit de beschikbare stukken de Raad ook niet van enig belang van appellante zelf is gebleken, wordt het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E. Meijer.