Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6009

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers13441 KG ZA 05-760
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Landinrichting Sint-Oedenrode. Poging rechthebbende op het allerlaatste moment de ondertekening van de akte van toedeling op te houden. Gronden daarvoor zijn ongenoegzaam omdat betrokkene daarbij geen belang heeft en/of omdat daarover reeds eerder door een rechter is beslist. Belangen van Landinrichtingscommissie wegen zwaarder. Toegelaten procesvertegenwoordiging aan de zijde van gedaagde partij.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH VONNIS IN KORT GEDING Zaaknummer : 134441 / KG ZA 05-0760 Datum uitspraak: 9 november 2005 Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser bij exploot van dagvaarding van 8 november 2005, procureur mr. Ph.C.M. van der Ven, advocaat mr. H.E.C.A. Vlasman te Laren (NH), tegen: De publiekrechtelijke rechtspersoon LANDINRICHTINGSCOMMISSIE RUILVERKAVELING SINT-OEDENRODE, gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg, gedaagde bij gemeld exploot, procureur mr. J.E. Lenglet. Partijen zullen hierna "[eiser]" en "De Commissie" worden genoemd. 1. De procedure 1.1. [eiser] heeft op 8 november 2005 om 16.37 uur bij het Bureau Kort Geding en Presidentsrekesten om een datum en tijdstip van behandeling van dit kort geding gevraagd, waarop is beslist dat de behandeling vandaag om 14.00 uur zou plaatsvinden, mits de dagvaarding op 8 november 2005 voor 20.00 uur zou worden uitgebracht. 1.2. [eiser] heeft gesteld en gevorderd zoals weergegeven in de dagvaarding. 1.3. De procureur van [eiser] en [eiser] zelf hebben de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van een groot aantal ter zitting getoonde bescheiden. 1.4. De Commissie is verschenen bij de genoemde procureur, die zich vlak voor de aanvang van de zitting schriftelijk heeft gesteld. Hij is ter terechtzitting niet aanwezig geweest. Namens gedaagde, De Commissie, hebben het woord gevoerd mevrouw mr. [............] en de heer [...............] die daartoe uitdrukkelijk door de voorzitter en de secretaris van De Commissie waren gemachtigd blijkens een door betrokkenen overgelegd geschrift. Zij hebben verklaard dat mr. Lenglet geen gelegenheid meer heeft kunnen vinden om zich voor de zitting vrij te maken. Voorts hebben zij onbetwist aangevoerd dat aan de zijde van De Commissie juist zij met de door [eiser] aangesneden problematieken bij uitstek bekend zijn. 1.5. Gelet op de het feit dat dit kort geding op extreem korte termijn aanhangig is gemaakt, waarbij [eiser] reeds bekend was met het feit dat De Commissie verhinderd zou zijn om zelf op de zitting te verschijnen, alsmede de overige omstandigheden van het geval, zoals onder r.o. 1.4 weergegeven, heeft de voorzieningenrechter - in weerwil van het feit dat artikel 255 wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorschrijft dat de gedaagde ofwel bij procureur of wel in persoon kan verschijnen - met deze vorm van procesvertegenwoordiging ingestemd en mevrouw [............] en de heer [............] als vertegenwoordigers van De Commissie aangemerkt. 1.6. Beide genoemde woordvoerders hebben voor De Commissie verweer gevoerd en enkele bescheiden getoond. 1.7. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd, waarna de voorzieningenrechter na een korte schorsing van de zitting dit vonnis heeft uitgesproken. 2. De vordering 2.1. [eiser] vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, dat De Commissie wordt veroordeelt zich te onthouden van het (doen laten) ondertekenen van de akte van toedeling zolang a. er geen besluiten zijn genomen op de door hem, [eiser], ingediende bezwaarschriften; b. de op zijn aangifte in gang gezette strafrechtelijke onderzoeken nog niet zijn afgerond; c. op het door hem ingediende WOB-verzoek nog niet is beslist; d. er geen onherroepelijke uitspraken zijn gedaan in de door hem tegen de reeds gewezen vonnissen aangespannen herroepingprocedure(s); een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,-- voor iedere overtreding van dit verbod, met veroordeling van De Commissie in de kosten van deze procedure. 3. De beoordeling 3.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier gaat om een kort geding en dus niet om een "gewone procedure". In het kort geding gaat het om het verkrijgen van een voorlopige voorziening in een spoedeisende kwestie. Dat betekent dat de vergaring en vaststelling van feiten slechts summierlijk kan plaatsvinden en dat de beslissing afhankelijk is van een afweging van belangen in het licht van de aannemelijkheid van de aanspraak die door eiser wordt gepretendeerd. De af te wegen belangen zijn onder meer en met name het belang van eiser om reeds thans een voorziening, zoals door hem gevraagd, te verkrijgen en anderzijds het belang van de gedaagde om van een ingrijpende maatregel verschoond te blijven totdat in een bodemzaak (gewone zaak) over de gerechtvaardigdheid ervan is beslist. 3.2. Hier doet zich het geval voor van een betrokkene ([eiser]) bij een Landinrichting (Sint-Oedenrode) die meer dan 2700 rechthebbenden kent en die al bijna 20 jaren loopt. Voor vandaag is voorzien de plechtige ondertekening van de Akte van Toedeling. Met de inschrijving van die akte in de openbare registers worden de eigendomsrechten en andere rechten formeel aan de gerechtigden overgedragen. De ondertekening zal plechtig geschieden waarbij een groot aantal genodigden aanwezig zal zijn. De Commissie heeft aangedrongen op een spoedige beslissing om deze ondertekening zo mogelijk vandaag nog te kunnen laten plaatsvinden. 3.3. In de Landinrichtingswet is voor wat betreft de rechtsbescherming voorzien in een aantal bijzondere procedures, die juist op de effectieve werking van de speciale materie van een omvangrijk eigendomsverwisseling en de daarbij betrokken individuele en algemene belangen zijn toegesneden. In die procedures heeft [eiser] blijkens zijn producties alle kansen gehad (en ook daadwerkelijk benut) om voor zijn belangen op te komen. 3.4. Het bovenstaande betekent dat er nog slechts dan ruimte is om in kort geding tegen de ondertekening van de akte van toedeling op te komen indien het aannemelijk is dat (a) er zwaarwichtige en acute bezwaren tegen de ondertekening bestaan en (b) [eiser] pas zeer recent van die bezwaren is gebleken, zodat hij niet eerder de mogelijkheid heeft gehad om die door de rechter te laten toetsen. 3.5. [eiser] heeft twee bezwaren aangevoerd. Het eerste betreft een onjuiste vermelding van zijn eigendomsrechten op de betrokken percelen bij het Kadaster; zijn overleden vader staat daar voor een gedeelte van 8 are als eigenaar vermeld, terwijl die vader (samen met zijn moeder) niet meer heeft dan een zakelijk recht van gebruik en bewoning. 3.6. Dit bezwaar treft geen doel omdat in de akte van toedeling de eigendomsverhouding, zoals door De Commissie getoond en door [eiser] vervolgens niet betwist, wèl juist (zoals door [eiser] voorgestaan en door De Commissie ook niet betwist) staat weergegeven. Vanuit dat gezichtspunt heeft [eiser] juist alle belang bij een zo spoedig mogelijk doen ondertekenen en inschrijven van de akte van toedeling, waardoor immers de huidige onjuiste vermelding zal worden teniet gedaan. Dit bezwaar voldoet dus niet aan de bovengenoemde eis om op grond daarvan de vordering te kunnen toewijzen. 3.7. Het tweede bezwaar van [eiser] heeft betrekking op de uitzetting van de grenzen van de nieuwe percelen, nadat deze door de vaststelling van het plan van toedeling zijn bepaald en het feitelijk in gebruik nemen daarvan. Ten aanzien van deze bezwaren geldt het volgende. Zij spelen al geruime tijd, zodat niet valt in te zien waarom die eerst nu aan de rechter in kort geding zouden moeten worden voorgelegd. Bovendien zijn die bezwaren reeds volgens de gewone rechtsgang van de Landinrichtingswet aan de rechter voorgelegd en is daarop (in voor [eiser] negatieve zin) beslist. Die uitspraken zijn als uitspraken in een bodemzaak aan te merken en moeten daarom volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor de voorzieningenrechter als richtinggevend worden beschouwd. Onder bepaalde uitzonderingen is dat anders, maar die uitzonderingen doen zich hier kennelijk niet voor. Bovendien zou voor de beoordeling van de juistheid van die bezwaren een diepgaand onderzoek naar de feiten nodig zijn. Niet voor niets is [eiser] voor de toelichting van die bezwaren twee uur aan het woord geweest. Voor een dergelijk diepgaand feitenonderzoek is de spoedprocedure van het kort geding niet geschikt. Voorzover [eiser] op enig punt al in het gelijk zou zijn, hetgeen thans door de voorzieningenrechter niet kan worden uitgesloten, zal hij dat in een bodemzaak moeten aantonen. De conclusie is dat deze bezwaren niet zodanig ernstig zijn dat zij thans nog een ondertekening van de akte van toedeling kunnen ophouden. Zij kunnen dus niet tot een toewijzing van de gevraagde voorziening leiden. 3.8. Het bovenstaande betekent dat de vordering moet worden afgewezen. 3.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst de vorderingen af; veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 1.044,00, waarvan € 800,00 salaris procureur en € 244,00 verschotten; verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.