Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6129

Datum uitspraak2005-11-04
Datum gepubliceerd2005-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2299 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet (tijdig) betalen griffierecht. Verzet ongegrond.


Uitspraak

04/2299 AKW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats], Marokko, opposant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING De Raad heeft bij uitspraak van 28 januari 2005 het door opposant ingestelde hoger beroep tegen een ten aanzien van hem gegeven uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2004, onder nummer AWB 02/4937 AKW, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Ten overvloede heeft de Raad overwogen dat het hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Tegen die uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend. Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 september 2005. Partijen zijn niet verschenen. II. MOTIVERING De Raad ziet zich naar aanleiding van het door opposant ingestelde verzet voor de vraag gesteld of de door de Raad bij zijn uitspraak van 28 januari 2005 uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep terecht is geschied. De Raad zal in het midden laten of, mede naar aanleiding van hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd, aan hem in overwegende mate valt te verwijten dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Naar de Raad reeds ten overvloede heeft overwogen in zijn uitspraak van 28 januari 2005, is namelijk ook het beroepschrift niet tijdig, dat wil zeggen binnen de in de Awb gestelde termijn van zes weken, ingediend, terwijl niet is gebleken van een grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant ter zake niet in verzuim is geweest. Door opposant is in verzet niets aangevoerd dat aanleiding zou kunnen vormen om hierover thans in andere zin te oordelen. Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2005. (get.) J. Janssen. (get.) A.C.W. van Huussen. MH