Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6170

Datum uitspraak2005-11-15
Datum gepubliceerd2005-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers889004-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Familie veroordeeld voor vermogendelicten.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/889004-05 Uitspraakdatum: 15 november 2005 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres] [woonplaats] thans verblijvende: PIV Breda te Breda Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2005, 3 augustus 2005, 31 oktober 2005 en 1 november 2005. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht . De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 april 2005. Nadat de tenlastelegging conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de terechtzitting van 3 augustus 2005 is aangepast, wordt verdachte thans tenlastegelegd dat 1. zij op of omstreeks 26 november 2003 in de gemeente Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kantoor van een (winkel)pand, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen ongeveer Euro 3800.-, in elk geval een hoeveelheid, geheel of ten dele toebehorende aan Blokker, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot dat kantoor heeft/hebben verschaft door een deur van dat kantoor open te breken, in elk geval te forceren; (zaak DEL-BF-001, blad 8 t/m 38) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 2. zij op of omstreeks 15 november 2003 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kast in een magazijn van een winkelpand, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen ongeveer Euro 1156.-, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) dat geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer lade(n) van die kast open te breken, in elk geval te forceren; (zaak DEL-BF-002, blad 40 t/m 126) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 3. zij op of omstreeks 20 augustus 2004 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie, in elk geval een of meer, stepje(s) en/of een strijkijzer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan tankstation "Tamoil", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s); (zaak DEL-BF-007, blad 310 t/m 372) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 4. zij op of omstreeks 15 september 2004 in de gemeente Papendrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kluis in een kantoor van een winkelpand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen ongeveer Euro 5462.-, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan Marskramer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot die kluis heeft/hebben verschaft en/of dat geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door een tot dat kantoor toeganggevende deur open te breken, althans te forceren, en die kluis te openen met een valse sleutel; (zaak DEL-BF-008, blad 373 t/m 478) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 5. zij op of omstreeks 02 oktober 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer Euro 1860.-, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); (zaak DEL-BF-010, blad 512 t/m 554) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 6. zij op of omstreeks 27 oktober 2004 te Zevenbergschen Hoek, in elk geval in de gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een tankstation gelegen aan de Rijksweg A16) heeft weggenomen een hoeveelheid speelgoed en/of een hoeveelheid drogisterij-artikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan EMBS B.V./Q8 [adres], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s); (zaak DEL-BF-014, blad 715 t/m 784) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 7. zij op of omstreeks 13 februari 2004 in de gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kantoor van een winkelpand gelegen aan het [adres] weg te nemen een hoeveelheid geld en/of wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan Blokker, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat kantoor te verschaffen door middel van braak, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen een tot dat kantoor toeganggevende deur heeft opgebroken, in elk geval heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaak DEL-BF-017, blad 875 t/m 951) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 8. zij op of omstreeks 11 maart 2004 in de gemeente Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kantoor van een winkelpand gelegen aan de [adres] weg te nemen een hoeveelheid geld en/of wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan Blokker, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat kantoor te verschaffen door middel van braak, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, een tot dat kantoor toeganggevende deur heeft opgebroken, in elk geval heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaak DEL-BF-019, blad 1073 t/m 1217) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 9. zij op of omstreeks 13 oktober 2004 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een slaapkamer van een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen Euro 34.358,41 en/of een aantal sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang die slaapkamer heeft/hebben verschaft door een deur van die slaapkamer open te breken,in elk geval te forceren; (zaak DEL-WO-007, blad 1943 t/m 2182) (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 10. zij in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 31 januari 2005 in de gemeente Best en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte1] en/of [verdachte2] en/of [verdachte3] en/of [verdachte4] en/of (verdachte) en/of [verdachte6] en/of [verdachte7] en/of [verdachte8] en/of [verdachte9] en/of [verdachte10] en/of [verdachte11] en/of [verdachte12] en/of [verdachte13], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van (gekwalificeerde) diefstal(len) in Nederland en/of in Duitsland en/of in Frankrijk en/of - van het plegen van opzetheling een gewoonte maken en/of - het plegen van opzetheling en/of - van het plegen van witwassen van geld een gewoonte maken en/of - het plegen van witwassen van geld; (blad 4231 t/m 4568) (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. Ten aanzien van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie acht de rechtbank zich bevoegd nu het begin van uitvoering van de (beoogde) misdrijven in Nederland is gelegen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewijsbeslissing. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 7 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de aangepaste dagvaarding. (zie hierna) De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Algemene bewijsoverweging Ten aanzien van een belangrijk deel van de bij de onderscheiden verdachten ten laste gelegde feiten blijkt uit de aanwezige bewijsmiddelen een zeer specifieke modus operandi bij de diefstallen en inbraken in vereniging. In essentie geven getuigen en/of beeldmateriaal het beeld van een groep van 6 tot 8 personen, bestaande uit mannen en vrouwen. Men stelt in bijna alle zaken in het Engels vragen aan het aanwezige winkelpersoneel. Indien er geen ontdekking op heterdaad is, wordt vaak door getuigen beschreven dat de groep ineens weer vertrekt uit de winkel waarna men ontdekt dat geld en/of goederen zijn weggenomen. Hierna volgt per feit een meer precieze opsomming van de redengevende feiten en omstandigheden voor de bewijsbeslissingen van de rechtbank. BF OO1 Tilburg, 26 november 2003, Blokker, Met betrekking tot dit feit bestaan duidelijke beelden van de verdachten [verdachte3] en [verdachte7], terwijl aangever heel specifiek kan aangeven wanneer de diefstal moet zijn gepleegd, tussen 09.45 en 10.00 uur. Kort voor 10.00 uur komen twee mannen de zaak binnen, die door de politie worden herkend als [verdachte3] en [verdachte7]. Het signalement dat aangever geeft van de Turkse man (qua uiterlijk en het gegeven dat hij zeer goed Nederlands spreekt) past geheel in dat van verdachte [verdachte3], en past eveneens in de fotoprints van de videobeelden . Voorts is opvallend dat in een verder niet drukke winkel tegelijkertijd zowel een man (die past binnen het signalement van [verdachte3]) als twee gebrekkig Engels sprekende vrouwen allerlei (onzinnige) vragen stellen aan verkooppersoneel. Dit past geheel binnen de hierboven reeds omschreven modus operandi. Deze bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, leveren het wettig en overtuigend bewijs van dit feit. De omschrijving van de twee vrouwen is niet zodanig specifiek en er zijn geen beelden waaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] ter plaatse is geweest. De enkele omstandigheid dat ten aanzien van twee andere verdachten wel wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, is daartoe onvoldoende, zodat verdachte [verdachte] van dit feit zal worden vrijgesproken. BF 002 Haarlem, 15 november 2003, sigarenzaak, Met betrekking tot dit feit zijn er geen wegnemingshandelingen waargenomen of vastgelegd. Evenmin bestaan er directe sporen (zoals vingerafdrukken). De ontdekking van de diefstal volgde ongeveer 15 minuten na het vertrek van het gezelschap dat bestond uit leden van de familie [familienaam], te weten onder meer [verdachte3], [verdachte], [verdachte7], [verdachte2] en [verdachte4]. De eigen waarneming van de rechtbank komt op dit punt overeen met de bevindingen van de verbalisanten aangaande de herkenning van fotoprints. De rechtbank kent mede bewijswaarde toe aan het gegeven dat [verdachte4], van wie bekend is uit andere feiten dat zij direct betrokken is bij wegnemingshandelingen, gedurende enige tijd niet te zien is op de veelheid aan beelden van de beveiligingscamera's en zij tussentijds de winkel niet door de normale toegangsdeur heeft verlaten (o.a. pag. 88) . Het tijdverschil van een uur tussen het beeldmateriaal en de werkelijke tijd wordt verklaard in het dossier op pag. 69. Deze herkenningen laten, in combinatie met de specifieke, uit andere feiten bekende, modus operandi, geen andere slotsom open dan dat een of meer leden van het daar aanwezige gezelschap de gekwalificeerde diefstal hebben gepleegd. Tenslotte heeft de rechtbank ook acht geslagen op de omstandigheid dat, ook wanneer de verdachte werd geconfronteerd met voor haar belastende feiten en omstandigheden, zij zich telkens heeft beroepen op het zwijgrecht. BF 007 Purmerend, 20 augustus 2004, Tamoil Met betrekking tot dit feit bestaan bewegende beelden waarop duidelijk te zien is dat de verdachten [verdachte3], [verdachte], [verdachte7], [verdachte2], [verdachte4], ter plaatse zijn en hetgeen zij daar doen. De rechtbank onderschrijft het betreffende beschrijvende proces-verbaal op basis van haar eigen waarneming van het bij het dossier gevoegde beeldmateriaal. Duidelijk kan worden waargenomen dat de stepjes worden weggenomen. Verder is te zien dat een als zodanig herkenbaar familielid het ter plaatse aanwezige personeel afleidt en dat de andere verdachten die ter plaatse zijn duidelijk bijdragen aan de drukke sfeer waarin het afleiden van het winkelpersoneel kennelijk centraal staat. BF 008 Papendrecht, 15 september 2004, Marskramer Uit de beschrijving van aangever en getuigen in de winkel volgt een modus operandi die past binnen die van de overige bewezen verklaarde feiten: een grotere groep personen van wie een groot deel veel en rare vragen, in het Nederlands en in het Engels, stelt over producten in de winkel. De beschrijvingen die de getuigen geven omtrent de personen die zij "niet vertrouwen", passen binnen de bij andere feiten gegeven beschrijvingen van leden van de familie [familienaam]. Voor de deur van het magazijn werd een personeelslid "opgevangen" door een man en een oudere vrouw, die genoemd personeelslid tegen hielden. Na vertrek uit de winkel rennen de leden van de groep naar twee auto's. Van de kentekens van deze twee auto's is er een rechtstreeks en de tweede met aanpassing van een letter herleid naar [verdachte3]. De rechtbank kent eveneens relevante bewijswaarde toe aan de inhoud van de tapgesprekken die korte tijd later worden gevoerd, waaruit naar het oordeel van de rechtbank precies kan worden afgeleid dat men bijna betrapt is en wie bij dit feit aanwezig zijn geweest. BF 010 Maastricht, 2 oktober 2004, Toko Jogya Namens de verdediging is aangevoerd dat de voor de fotoconfrontatie van aangeefster met [verdachte] gebruikte fotoreeks met achtentwintig foto's niet tot een betrouwbare herkenning heeft kunnen leiden nu behalve [verdachte] geen van de andere vrouwen op de foto's voldeed aan het door aangeefster opgegeven signalement. Aan de herkenning van [verdachte] zou derhalve geen bewijswaarde toekomen, aldus de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat van de achtentwintig foto's van de gebruikte fotoreeks inderdaad een groot deel niet voldoet aan het door aangeefster opgegeven signalement. De rechtbank stelt vast dat een achttal foto's wel aan het signalement voldoet. Het aanwijzen van [verdachte] uit acht foto's die aan het opgegeven signalement voldoen levert, mede in aanmerking genomen de stelligheid waarmee aangeefster heeft verklaard [verdachte] te herkennen, een voldoende betrouwbaar resultaat. De rechtbank zal het resultaat van de fotoconfrontatie voor het bewijs bezigen. Daarnaast beschikt de rechtbank over de fotoherkenning van [verdachte8], waarvan de rechtbank vaststelt dat deze op basis van een adequate fotoselectie is uitgevoerd. Aangeefster en een getuige hebben verklaard dat zich omstreeks het tijdstip van de diefstal vier vrouwen in de winkel bevonden. Van die vrouwen zijn bij gelegenheid van een fotoconfrontatie met aangeefster en een getuige twee vrouwen herkend, te weten [verdachte] voor 100% en [verdachte8] voor 99%. Aangeefster heeft de modus operandi, zakelijk weergeven, beschreven als volgt: een groep bestaande uit zes personen komt de winkel binnen, stelt - veelal in de Engelse taal - vragen over produkten aan de aanwezige personeelsleden en verlaat enkele minuten later de winkel, waarna het winkelpersoneel tot de ontdekking komt dat uit de kassa geld is verdwenen. Deze modus operandi komt overeen met de modus operandi van andere ten laste van verdachte en/of medeverdachten bewezenverklaarde feiten, bij welke feiten bovendien [verdachte2] en [verdachte3] regelmatig als chauffeur optraden. Uit de technische gegevens van de mobiele telefoons die in gebruik zijn bij [verdachte2] een [verdachte3] is gebleken dat zij zich beiden ongeveer vijfenveertig minuten vóór het tijdstip van de diefstal in Maastricht bevonden, in de nabije omgeving van de plaats van de diefstal en dat [verdachte2] zich ongeveer twintig minuten na het tijdstip van de diefstal in de nabije omgeving van de plaats van de diefstal bevond. Voorts is uit de inhoud van een opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte2] en [verdachte3] gebleken dat zij beiden te Maastricht ongeveer één uur na het tijdstip van de diefstal een auto bestuurden. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte2], [verdachte3] - mede in aanmerking genomen hun regelmatig terugkerende rol als chauffeur - [verdachte] en [verdachte8] deze diefstal hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat, nadat aan verdachte voornoemde belastende omstandigheden zijn voorgehouden, verdachte zich heeft beroepen op haar zwijgrecht. BF 014 [adres], 27 oktober 2004, Q8 Met betrekking tot dit feit bestaan bewegende beelden waarop duidelijk te zien is dat de verdachten [verdachte3], [verdachte] en [verdachte9] ter plaatse zijn en hetgeen zij daar doen. De rechtbank onderschrijft het betreffende beschrijvende proces-verbaal op basis van haar eigen waarneming van het bij het dossier gevoegde beeldmateriaal. Duidelijk kan worden waargenomen dat er goederen worden weggenomen door een jong minderjarig kind en dat [verdachte] hetgeen is ontvreemd onder/in haar kleding stopt en [verdachte9] haar afschermt. Van verdachte [verdachte3] is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk te zien dat hij kort tevoren op de uitkijk staat. Tevens rekent hij enkele goederen af gelijktijdig met het vertrek van de twee vrouwelijke verdachten. De rechtbank acht in elk geval ten aanzien van de verdachten [verdachte3] en [verdachte] voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig en zal deze verdachten daarom veroordelen voor dit feit. BF 017 Rotterdam, 13 februari 2004, Blokker (poging) Met betrekking tot dit feit bestaan bewegende beelden waarop duidelijk te zien is dat de verdachten : [verdachte3], [verdachte10], [verdachte4] , [verdachte2] en (verdachte 7) ter plaatse zijn. De rechtbank onderschrijft het betreffende beschrijvende proces-verbaal op basis van haar eigen waarneming van het bij het dossier gevoegde beeldmateriaal. Uit de inhoud van de aangifte (m.n. pag. 882 en 883) kan niet anders worden afgeleid dan dat een of meer leden van deze groep (drie mannen en een vrouw) in het gedeelte van de winkel dat niet is bestemd voor het personeel is geweest en daar de deur van een kantoorruimte hebben geforceerd, waarna twee laden werden geopend. Uit deze gang van zaken kan, mede gelet de uit andere zaken bekende modus operandi, worden afgeleid dat het hele optreden van een deel van de groep (het vragen stellen) er toe strekte andere leden van de groep in staat te stellen geld of andere waardevolle goederen te stelen. De rechtbank betrekt bij deze duiding het gegeven dat verdachte, nadat zij werd geconfronteerd met deze voor haar belastende feiten en omstandigheden, zich is blijven beroepen op haar zwijgrecht. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, en zullen de hierboven genoemde verdachten worden veroordeeld voor dit feit. De beweerdelijke herkenning van [verdachte] in het proces-verbaal wordt niet onderschreven door de rechtbank, zodat zij zal worden vrijgesproken van dit feit. BF 019 Ede, 11 maart 2004, Blokker (poging) Met betrekking tot dit feit bestaan bewegende beelden waarop duidelijk te zien is dat de verdachten [verdachte3], [verdachte], [verdachte11], [verdachte2], [verdachte6] ter plaatse zijn. De rechtbank onderschrijft het betreffende beschrijvende proces-verbaal op basis van haar eigen waarneming van het bij het dossier gevoegde beeldmateriaal. Uit de inhoud van de aangifte en het beeldmateriaal kan niet anders worden afgeleid dan dat leden van deze groep in het gedeelte van de winkel dat is bestemd voor het personeel zijn geweest en daar de deur van een kantoorruimte hebben geforceerd. Uit deze gang van zaken kan, mede gelet op de uit andere zaken bekende modus operandi, worden afgeleid dat het hele optreden van een deel van de groep (het vragen stellen) er toe strekte andere leden van de groep in staat te stellen geld of andere waardevolle goederen te stelen. De rechtbank betrekt bij deze duiding het gegeven dat de verdachte, nadat zij werd geconfronteerd met deze voor haar belastende feiten en omstandigheden, zich is blijven beroepen op haar zwijgrecht. WO 007, Enschede, 13 oktober 2004 Ten tijde van het plegen van dit feit was er in het kader van de opsporing een bevel observatie afgegeven door de officier van justitie. Uit de observatie blijkt dat de groep personen die later is aangehouden in betrekkelijk korte tijd een groot aantal winkels heeft bezocht, alvorens de winkel annex woning van [slachtoffer3] binnen te gaan. Doordat de buit, zoals aangetroffen bij [verdachte4] en andere verdachten, is herkend door aangever staat, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, vast dat genoemde diefstal is gepleegd. De rechtbank acht dit delict een "Gav"-feit in optima forma, waarbij de eerder en vaker gehanteerde modus operandi van de organisatie in alle details duidelijk naar voren komt. De rechtbank baseert de hoogte van het weggenomen geldbedrag op de aanvankelijke aangifte van [slachtoffer3] en de op de dag van de aangifte onder verdachten inbeslaggenomen geldbedragen, welke beide bedragen nagenoeg overeenkomen. Gelet op het beschikbare wettige en overtuigende bewijs tegen verdachte zullen zij voor dit feit worden veroordeeld. Ten aanzien van de criminele organisatie (feit 10) Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt, waarbij om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer iemand tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels of een gezamenlijk optreden naar buiten kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband. Voor een familie geldt dat de eigen juridische en sociale structuur, ondanks grote verschillen tussen families onderling, op een aantal punten overeenkomsten vertoont met de hierboven genoemde, in eerdere jurisprudentie strafrechtelijk relevant beoordeelde, aspecten van een criminele organisatie. Dit betekent echter niet dat reeds sprake is van een criminele organisatie indien meerdere leden van een familie tezamen misdrijven plegen. Daarvan is slechts sprake indien komt vast te staan dat door die familieleden die deze misdrijven begaan of die deze misdrijven doelbewust ondersteunen, de in die familie bestaande gezagsverhoudingen, relaties, rolverdeling, structuur en regels doelbewust en met een zekere stelselmatigheid en bestendigheid worden ingezet om te kunnen komen tot het plegen van deze misdrijven. In dat geval is immers bij die personen sprake van het oogmerk tot het plegen van misdrijven aanwezig binnen een familiestructuur die dan voor die betrokken personen tevens is aan te merken als een criminele organisatie. In deze zaak is duidelijk gebleken van een dergelijke aanwending van de reeds bestaande familiestructuur door een aantal verdachten. Gedurende een langere periode en bij een behoorlijk aantal gekwalificeerde diefstallen is telkens -in wisselende samenstelling, maar met een min of meer vaste werkwijze- een aantal familieleden betrokken. Verder blijkt uit onder andere de verhoren en afgeluisterde telefoongesprekken dat het voor een aanzienlijk deel van de familieleden (niet alleen de bij de dan te plegen strafbare feiten betrokken personen, maar ook een aantal andere familieleden) volstrekt helder was wat men ging doen wanneer men met een aantal van hen in Nederland of (later) daarbuiten een of meer dagen op "Gav" ging, te weten dat men dan letterlijk en figuurlijk "op dievenpad" ging. Alle personen van wie vast is komen te staan dat zij met die wetenschap "op Gav" gingen en/of later vanuit die wetenschap welbewust deelden in de tijdens die "Gav"-feiten gemaakte buit, zijn daarmee deel gaan uitmaken van deze criminele organisatie. In onderhavige zaak is uit de resultaten van het onderzoek gebleken dat zeker niet alle familieleden bij de strafbare feiten waren betrokken, terwijl tevens is vastgesteld dat er duidelijke onderlinge verschillen zijn aan te wijzen in de mate waarin de individuele verdachten zijn betrokken bij de gepleegde misdrijven en de verdere (familie)setting waarbinnen deze misdrijven hebben plaatsgehad. Het gegeven dat de verdachten in deze strafzaak als bloed- of aanverwant deel uitmaken van een hechte Roma-familie doet aan het vorenstaande niet af. Hetzelfde geldt voor de door de verdediging aangevoerde stelling dat een dergelijke veroordeling mogelijk bij derden vooroordelen of negatieve gevoelens op zou kunnen wekken ten opzichte van Roma-families of andere, vergelijkbare, statenloze (familie)groepen. De rechtbank stelt op dit punt slechts vast dat een dergelijke algemene gevolgtrekking bij die derden onjuist zou zijn, en heeft er zich verder toe beperkt de resultaten van het onderzoek in deze zaak op de eigen merites te beoordelen binnen het hiervoor door haar geschetste toetsingskader. Bij de bestraffing van dit feit zal de rechtbank aan de rol van [verdachte1], [verdachte4] en [verdachte2] een zwaarder gewicht toekennen, aangezien de rechtbank ten aanzien van deze drie personen een zwaarder aandeel en rol bewezen acht binnen de hier bedoelde criminele organisatie. Ten aanzien van de verdachten [verdachte3], [verdachte7] en [verdachte] volgt uit de tapgesprekken en de veelheid aan strafbare feiten waarbij zij bij betrokken zijn geweest dat deze drie verdachten een zware, vooral uitvoerende, rol hebben gehad binnen de organisatie. [verdachte11] zal eveneens worden veroordeeld ter zake de hem ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Uit hetgeen bewezen is verklaard in zijn strafzaak blijkt reeds zijn meer dan incidentele deelname aan Gav-gerelateerde, gekwalificeerde, diefstallen. Zijn rol binnen de organisatie beoordeelt de rechtbank als lichter dan die van de hiervoor genoemde deelnemers. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 57, 140, 310, 311. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Tabakszaak "[benadeelde partij]"(BF-002) tot een bedrag van € 800,- hoofdelijk met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot het bedrag van € 800,- subsidiair 16 dagen hechtenis. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] (BF-010) tot een bedrag van € 1860,- hoofdelijk met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot het bedrag van ? 1860,- subsidiair 35 dagen hechtenis. Niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] (W0-007) omdat deze niet eenvoudig van aard is. Teruggave inbeslaggenomen goederen aan [slachtoffer3]: zie lijst onder de nummers 19, 20 en 21. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - het gestructureerde en georganiseerde verband waarin verdachte de feiten pleegden heeft impact gehad op de samenleving en met name op de betrokken winkeliers, waarbij in sommige gevallen zelfs de woning annex aan de winkel van de betreffende winkelier werd doorzocht. Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid: - de zwaarte van de detentie, namelijk dat gedurende de gehele detentietijd bezoek door familieleden en/of andere personen niet is of zal zijn toegestaan, naar de rechtbank begrijpt vanwege het ontbreken van identiteitsdocumenten; - verdachtes meer dan gemiddelde afhankelijke positie binnen de bestaande familiestructuur: haar keuzevrijheid om te breken met de bestaande criminele structuur werd beperkt door haar persoonlijke omstandigheden (weduwe met een aantal jonge kinderen en het ontbreken van eigen financiële middelen voor levensonderhoud van haarzelf en haar kinderen). De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Bij de bepaling van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank geen acht geslagen op de uitleveringsdetentie uit andere hoofde voorafgaande aan de thans tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten nu geen rechtsregel de rechtbank noopt tot verrekening. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De vordering van de benadeelde partij Tabakszaakspeciaalzaak "[benadeelde partij]"(feit 2; BF-002). De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in van haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De schade is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. De benadeelde partij kan deze onderdelen van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] (feit 5; BF-010) De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] (feit 9; WO-007). De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering: Een oorbel tot een bedrag van ?1692,32 (zijnde 62,5 % van een bedrag in guldens te weten 5967 omgezet in euro's). De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren terzake het overige deel van haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak T.a.v. feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen T.a.v. feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels T.a.v. feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen T.a.v. feit 6: diefstal door twee of meer verenigde personen T.a.v. feit 8: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel braak T.a.v. feit 9: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak T.a.v. feit 10: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. T.a.v. feit 1, feit 7: Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. BESLISSING: T.a.v. feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 8, feit 9, feit 10: Gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren T.a.v. feit 2: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij Tabaksspeciaal zaak "[benadeelde partij]" in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. T.a.v. feit 5: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1860,00 subsidiair 37 dagen hechtenis Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] ,van een bedrag van EUR 1860 (zegge: duizendachthonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij : Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer2] van een bedrag van EUR 1860 (zegge: duizendachthonderdzestig euro). Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. T.a.v. feit 9: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1692,32 subsidiair 33 dagen hechtenis Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3] van een bedrag van EUR 1692,32 (zegge: zestienhonderdtweeennegentig euro en tweeendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer3] , van een bedrag van EUR 1692,32 (zegge: zestienhonderdtweeennegentig euro en tweeendertig eurocent ). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten de voorwerpen vermeld op een aan het vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers: 19, 20 en 21. Dit vonnis is gewezen door: mr. K. Visser, voorzitter, mr. E.C.P.M. Valckx en mr. drs. W.A.F. Damen, leden, in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier en is uitgesproken op 15 november 2005.