
Jurisprudentie
AU6196
Datum uitspraak2005-11-07
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508824/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508824/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 16 augustus 2005, kenmerk 7802, heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen terzake van het tankstation [verzoekster A] wegens het niet voldoen aan de eisen van het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) en overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Uitspraak
200508824/1.
Datum uitspraak: 7 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd dan wel wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2005, kenmerk 7802, heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen terzake van het tankstation [verzoekster A] wegens het niet voldoen aan de eisen van het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) en overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 oktober 2005, bij de Raad van State, ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en [verzoeker B], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Verweerder heeft beslist bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het tankstation [verzoekster A] wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, artikel 8 van het Besluit en de voorschriften 1.1, 1.4, 1.5, 1.8 in onderlinge samenhang bezien met 1.10, 1.9, 2.1.1, 2.2.2, 3.1, 4.1.1, 4.1.3, 4.1.15, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.5, 5.2.7, 5.3.1, 5.3.3, 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3, 5.4.8 en 5.4.10 van Bijlage I behorende bij het Besluit.
De overtredingen dienen vóór 15 oktober 2005 te zijn beëindigd.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, met artikel 8 van het Besluit en met de bovengenoemde voorschriften van Bijlage I, behorende bij het Besluit, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Verzoekers voeren aan dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Het gaat daarbij onder meer om het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer. Zij stellen dat de rechtsvoorganger van verweerder heeft toegezegd dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen het niet tijdig aanpassen van het tankstation aan de eisen van het Besluit, zolang de openbare nutsvoorzieningen in de ondergrond ter plaatse niet door of vanwege verweerder zijn verplaatst. Zij verwijzen hierbij onder meer naar een brief van 28 mei 1996. Zij stellen dat verweerder de hieromtrent gemaakte afspraken ten onrechte niet nakomt.
2.4.1. Verweerder stelt dat handhavend optreden is aangewezen, mede gelet op het gevaar van (verdere) verontreiniging van de bodem ter plaatse van de inrichting en klachten over benzinedampen van de naast de inrichting gevestigde muziekvereniging. Hij wijst er op dat er geen wettelijke verplichting bestaat tot het verwijderen van openbare nutsvoorzieningen die onder een nog aan te brengen vloeistofdichte vloer liggen. Wel heeft hij destijds aan verzoekers medegedeeld dat hij - na aangeven van verzoekers - bereid is de riolering te verleggen na betaling van een bijdrage in de kosten daarvan door verzoekers en het verleggen van de andere nutsvoorzieningen te coördineren. Het is aan verzoekers om tot het verplaatsen van de voorzieningen het initiatief te nemen alsmede hun verantwoordelijkheid om te voldoen aan artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en de voornoemde eisen van het Besluit, aldus verweerder.
2.4.2. De Voorzitter is in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Hierbij is in aanmerking genomen dat de Afdeling in de uitspraak van 11 december 2002 in zaak no. 200202442/1 in het kader van het beroep van [verzoekster A] tegen een last onder dwangsom wegens het niet voldoen aan de eisen van het Besluit, waaronder de eis van het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer, zich reeds een oordeel heeft gevormd over hetgeen verzoekers hebben aangevoerd terzake van de gemaakte afspraken over de verplaatsing van de openbare nutsvoorzieningen ter plaatse van het tankstation. De Voorzitter ziet geen aanleiding daar thans anders over te oordelen en is evenmin gebleken van nadien gemaakte afspraken inhoudende dat verweerder van handhavend optreden zal afzien. Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening niet ziet op alle in het bestreden besluit geconstateerde overtredingen.
2.4.3. Het vorenstaande zou voor de Voorzitter aanleiding zijn voor het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening, ware het niet dat zich in het onderhavige geval omstandigheden voordoen die een andere uitkomst rechtvaardigen.
Ter zitting is gebleken dat verzoekers een (nieuw) plan van aanpak hebben opgesteld, gedateerd 27 oktober 2005, waarin wordt voorgesteld ter plaatse van het bestaande tankstation een geheel nieuw onbemand tankstation op te richten. Eind november 2005 zal volgens verzoekers bekend zijn in hoeverre dit plan financieel haalbaar is. Blijkt het plan financieel niet haalbaar, dan zal de verkoop van diesel en benzine worden beëindigd en wordt in zoverre aan het bestreden besluit voldaan, aldus verzoekers. Is het plan financieel haalbaar, dan zal zo snel mogelijk aan de eisen van het Besluit worden voldaan.
Ter zitting is komen vast te staan dat indien bestuursdwang wordt toegepast, het tankstation zal moeten worden gesloten voor wat betreft de verkoop van benzine en diesel. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat met de toepassing van bestuursdwang niet zal worden gewacht op de behandeling van het bezwaar, dat eind november 2005 plaats zal vinden, en de beslissing op dit bezwaar.
Gelet op deze omstandigheden ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening op de hierna omschreven wijze toe te wijzen. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het kader van de behandeling van het bezwaar duidelijkheid bestaat omtrent de financiële haalbaarheid van het plan van 27 oktober 2005. Blijkt het plan volgens verzoekers financieel haalbaar, dan gaat de Voorzitter ervan uit dat verzoekers op het moment van de behandeling van het bezwaar tevens inzichtelijk hebben gemaakt binnen welke termijn en op welke wijze de voornoemde overtredingen ongedaan zullen zijn gemaakt. Verweerder kan in de beslissing op het bezwaar een oordeel geven omtrent de aanvaardbaarheid hiervan. Is het plan financieel niet haalbaar, dan gaat de Voorzitter ervan uit dat verzoekers alsdan uitvoering zullen geven aan het besluit tot toepassing van bestuursdwang.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland van 16 augustus 2005, 7802, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
II. gelast dat de gemeente Berkelland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2005
414.