
Jurisprudentie
AU6197
Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410098/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410098/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 oktober 2004, kenmerk 2001/2, heeft verweerder aan appellante een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een brandstoffenhandel, gelegen aan de [locatie] te Haelen. Dit besluit is op 5 november 2004 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200410098/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Haelen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haelen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2004, kenmerk 2001/2, heeft verweerder aan appellante een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een brandstoffenhandel, gelegen aan de [locatie] te Haelen. Dit besluit is op 5 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2005.
Bij brief van 14 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, rechtsbijstandverlener en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door M.M.G.Triepels-Peeters, ambtenaar van de gemeente Haelen en ing. A.H.G. Janssen, ambtenaar van de gemeente Roermond, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellante kan zich om verschillende redenen niet verenigen met vergunningvoorschrift 12.1, waarin ten opzichte van de vorige vergunning de geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode met 10 dB(A) is verlaagd tot 45 dB(A).
2.3. Appellante voert primair aan dat verweerder niet bevoegd is om in de vergunning geluidgrenswaarden te stellen, omdat voor dit tankstation het aspect geluid is geregeld in bijlage II bij het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit). Ter onderbouwing van haar standpunt wijst zij op het bepaalde in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.3.1. Artikel 1 van het Besluit, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. tankstation voor het wegverkeer: een inrichting die bestemd is voor de openbare verkoop aan derden van benzine of dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer;
b. tankstation voor het wegverkeer type A: een tankstation voor het wegverkeer niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer type B;
c. tankstation voor het wegverkeer type B: een tankstation voor het wegverkeer, voor zover:
1°. het tankstation geen deel uitmaakt van een inrichting, waar ook andere werkzaamheden worden verricht dan het afleveren van motorbrandstoffen, het wassen van motorvoertuigen of het verlenen van service aan het wegverkeer; en […]
4°. ten hoogste vier flessen brandbaar gas, elk met een waterinhoud van ten hoogste 60 liter, of ten hoogste zes flessen zuurstof, elk met een waterinhoud van ten hoogste 50 liter, aanwezig zijn en deze gassen bovendien uitsluitend ten behoeve van lassen of snijden worden gebezigd; […]"
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
"Degene die een tankstation voor het wegverkeer type A drijft, dient, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften, die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen."
In artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat een voor een inrichting verleende vergunning ook geldt voor een onderdeel van die inrichting, ten aanzien waarvan, ware het een zelfstandige inrichting, de vergunningplicht niet zou gelden ingevolge een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, indien dat bij die maatregel is bepaald. In dat geval gelden voor het betrokken onderdeel uitsluitend de bij de maatregel gestelde voorschriften.
2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet van toepassing is verklaard in het Besluit. Die bepaling staat dan ook niet in de weg aan de bevoegdheid van een bestuursorgaan om aan een vergunning voorschriften te verbinden voor het onderdeel van de inrichting waarop het Besluit ziet.
De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat in het tankstation van appellante ook andere milieurelevante activiteiten worden verricht dan die genoemd in artikel 1, aanhef en onder c, sub 1 en sub 4, van het Besluit. De inrichting is daarom een tankstation voor het wegverkeer type A als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit. Gezien artikel 2 van het Besluit is op dit tankstation, anders dan appellante betoogt, niet bijlage II bij het Besluit van toepassing, maar alleen bijlage I. Bijlage I bevat geen geluidvoorschriften. Verweerder was derhalve bevoegd om geluidvoorschriften op te nemen in de vergunning. Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.4. Appellante voert subsidiair onder meer aan dat zij niet kan voldoen aan de opgelegde geluidgrenswaarde voor de dagperiode en dat verweerder bij het vaststellen van die grenswaarde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bestaande rechten.
2.4.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 12.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, ter plaatse van de gevel van de woningen van derden (zie referentiepunten bijlage 1) niet meer bedragen dan 45 dB(A) op 5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 7.00 en 19.00 uur.
2.4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgeving van de inrichting in akoestisch opzicht kan worden gekarakteriseerd als "rustige woonwijk, weinig verkeer" als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De Handreiking beveelt voor zo'n omgeving een streefwaarde aan van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau in de dagperiode. De geluidgrenswaarde in vergunningvoorschrift 12.1 is gelijk aan die streefwaarde. Uit het akoestisch rapport dat deel uitmaakt van de vergunning blijkt dat aan die geluidgrenswaarde kan worden voldaan, aldus verweerder.
2.4.3. Volgens het deskundigenbericht is in het van de vergunning deel uitmakende akoestisch rapport een onjuiste modellering gehanteerd en kan bij een betere modellering niet aan de gestelde geluidgrenswaarde worden voldaan op de in vergunningvoorschrift 12.1 voorgeschreven meethoogte. Niet gebleken is dat het deskundigenbericht in zoverre onjuist is. Het besluit is op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond treft doel. Aan de beantwoording van de vraag of de rechten die appellante aan de eerder verleende vergunning kon ontlenen zich verzetten tegen een aanscherping van de geluidnorm tot 45 dB(A), komt de Afdeling niet meer toe.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haelen van 25 oktober 2004, kenmerk 2001/2;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haelen tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haelen aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Haelen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
157-442.