
Jurisprudentie
AU6200
Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501504/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501504/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 10 december 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartijen] meegedeeld dat de inspraakreactie die zij hebben ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorlopig stedenbouwkundig plan "Gagelrijzen-oost II", geen aanleiding vormt dit plan aan te passen.
Uitspraak
200501504/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1160 van de rechtbank Breda van 14 januari 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 10 december 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartijen] meegedeeld dat de inspraakreactie die zij hebben ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorlopig stedenbouwkundig plan "Gagelrijzen-oost II", geen aanleiding vormt dit plan aan te passen.
Bij besluit van 23 april 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 10 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 maart 2005 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2005, waar het college, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten en J.J.G.R. de Rooij, ambtenaren der gemeente, is verschenen. [wederpartijen] zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het in de brief van 10 december 2003 neergelegde oordeel, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 1994, zaak no. R03.91.1282 (AB 1994, 589), als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Het college betoogt daartoe dat de rechtbank heeft miskend dat vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 1994 niet mogelijk is, aangezien in de nu voorliggende zaak geen discussie bestaat over de vraag of inspraak is verleend noch over de vraag waarover inspraak is verleend.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Het bezwaar van [wederpartijen] is gericht tegen het, zonder inachtneming van hetgeen in de inspraakreacties is verzocht omtrent de bereikbaarheid van hun kavels, ongewijzigd vaststellen van het stedenbouwkundig plan "Gagelrijzen-Oost II". De Afdeling is van oordeel dat het bezwaar veeleer is gericht tegen de inhoud van het ontwerp-stedenbouwkundig plan en - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet tegen hetgeen object van inspraak is. Dit bezwaar tegen de inhoud van het ontwerp-stedenbouwkundig plan kan niet in het kader van de inspraakprocedure aan de orde worden gesteld, doch in de daartoe geëigende bestemmingsplanprocedure of vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartijen] ingediende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 januari 2005, 04/1160 WRO;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
53-494.