
Jurisprudentie
AU6201
Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502741/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502741/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid en A4 (hierna: het algemeen bestuur) een verzoek van appellant om nadeelcompensatie afgewezen.
Uitspraak
200502741/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BELEI 04/1960 KNP van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid en A4.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid en A4 (hierna: het algemeen bestuur) een verzoek van appellant om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het algemeen bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2005 heeft het algemeen bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 2, eerste lid, van de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening), voorzover thans van belang, is bepaald dat het algemeen bestuur op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden schadevergoeding toekent, als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voorzover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld, aldus de bepaling.
2.2. Appellant stelt schade te hebben geleden in de vorm van tijdelijke hinder als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid in de directe nabijheid van zijn woning aan de Overschiese Kleiweg te Rotterdam (hierna: de woning).
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat, nu appellant de woning na de peildatum voor de kenbaarheid van de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee gepaard gaande tijdelijke hinder in eigendom heeft verkregen, de schade als gevolg van tijdelijke hinder voorzienbaar was en appellant wordt geacht die te hebben aanvaard. Voorts heeft zij met betrekking tot de door appellant gestelde excessieve schade ten gevolge van overschrijding van ter plaatse geldende geluidnormen overwogen dat die aldus niet het gevolg is van rechtmatig overheidshandelen en derhalve niet op de voet van de Verordening voor vergoeding in aanmerking komt.
Het algemeen bestuur heeft het verzoek derhalve terecht en op goede gronden afgewezen, aldus de rechtbank.
2.4. Appellant klaagt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij weliswaar bekend was met de aanleg van de HSL-Zuid, maar de door hem gestelde excessieve schade het gevolg is van rechtmatig overheidshandelen en blijkens overschrijding van de geluidnormen buiten het normale maatschappelijke risico valt.
2.4.1. Dat betoog faalt. Indien, zoals appellant stelt, de ter plaatse toegestane geluidnormen zijn overschreden, is geen sprake van schade, veroorzaakt door uit het tracébesluit voortvloeiende rechtmatige uitvoeringshandeling en is toepassing van de Verordening niet aan de orde. Krachtens de Verordening kan slechts compensatie worden toegekend van schade die het gevolg is van het onherroepelijk tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
2.4.2. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de door tijdelijke hinder veroorzaakte schade in elk geval op de voet van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het algemeen bestuur voor vergoeding in aanmerking had moeten worden gebracht.
2.4.3. Ook dat betoog faalt. Nu het gaat om een verzoek om schadevergoeding naar aanleiding van het tracébesluit en de daaruit voortvloeiende rechtmatige uitvoeringshandelingen, heeft het algemeen bestuur het terecht aan de hand van de Verordening beoordeeld. Toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is daarbij niet aan de orde. Aan het tracébesluit wordt, nu het in rechte onaantastbaar is, geacht een evenredige belangenafweging ten grondslag te liggen.
2.4.4. De slotsom is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het algemeen bestuur het verzoek terecht heeft afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
299.