Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6225

Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501774/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) appellante onder aankondiging van bestuursdwang aangeschreven de garage op het perceel, kadastraal bekend gemeente Budel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], te verwijderen dan wel in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning nummer 2276 van 2 december 2000.


Uitspraak

200501774/1. Datum uitspraak: 16 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1016 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2005 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) appellante onder aankondiging van bestuursdwang aangeschreven de garage op het perceel, kadastraal bekend gemeente Budel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], te verwijderen dan wel in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning nummer 2276 van 2 december 2000. Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 januari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 30 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. E.J.M. Stals, advocaat te Weert, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Evers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Vast staat dat de door appellante opgerichte garage, ook wel aangeduid als berging, in afwijking van de in 2000 verleende bouwvergunning is gebouwd, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. 2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar stelling dat de weigering van het college van 9 juli 2003 van de door haar op 2 mei 2003 aangevraagde gewijzigde bouwvergunning als een evidente misslag moet worden aangemerkt. 2.3.1.    Dit betoog faalt. Gebleken is dat appellante geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van het college tot weigering van deze bouwvergunning. Hiermee is gegeven dat de weigering van de vergunning rechtens vast staat en dient van de juistheid ervan in de onderhavige procedure te worden uitgegaan. Nu appellante van mening is dat er sprake is van een evidente misslag van het college door de weigering van de vergunning had het op haar weg gelegen door middel van de hiervoor geëigende bezwaar- en beroepsprocedure dit besluit van het college aan te vechten. 2.3.2.    De rechtbank heeft gezien het voorgaande terecht overwogen dat de vraag of legalisatie mogelijk is door middel van het alsnog verlenen van een vrijstelling en/of bouwvergunning rechtens beantwoord is en niet opnieuw hoeft te worden beoordeeld in de onderhavige handhavingsprocedure. Ook zijn er geen andere bijzondere of gewijzigde omstandigheden aanwezig op grond waarvan een concreet zicht op legalisatie kan worden aangenomen. 2.4.    In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank verder terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen op grond waarvan van handhaving diende te worden afgezien. De omstandigheid dat, zoals appellante betoogt, de garage niet geheel binnen het in het bestemmingsplan aangewezen bouwvlak geplaatst kon worden levert gezien de feitelijke situatie geen beletsel op voor het bouwen van de garage overeenkomstig de verleende bouwvergunning. Voorts kan ook de aanwezigheid van een gastank op het in het bestemmingsplan voor de garage voorziene bouwvlak niet als een zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:. bevestigt de aangevallen uitspraak Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005 218-503.