Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6229

Datum uitspraak2005-11-11
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508613/1 en 200508613/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard (hierna: de raad) op de voet van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) percelen in het plangebied Valkenswaard-Zuid, zoals aangegeven op een bij het besluit behorende kadastrale tekening, aangewezen als gronden waarop de artikel 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.


Uitspraak

200508613/1 en 200508613/2. Datum uitspraak: 11 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3371 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 september 2005 in het geding tussen: appellanten en de raad van de gemeente Valkenswaard. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard (hierna: de raad) op de voet van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) percelen in het plangebied Valkenswaard-Zuid, zoals aangegeven op een bij het besluit behorende kadastrale tekening, aangewezen als gronden waarop de artikel 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 30 september 2004 heeft de raad de daartegen gemaakte bezwaren, voorzover hier van belang, ongegrond verklaard Bij uitspraak van 8 september 2005, verzonden op 14 september 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 24 oktober 2005 en bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 1 november 2005, hebben appellanten nadere stukken ingediend. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2005, waar [gemachtigde] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    De Voorzitter kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat de raad bevoegd was om het voorkeursrecht op grond van artikel 2 van de Wvg te vestigen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de Wvg noch de eerder op grond van de artikelen 8 en 6 van die wet gevestigde voorkeursrechten in de weg stonden aan het opnieuw vestigen van een voorkeursrecht.    Evenzeer kan de Voorzitter zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat de raad in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Overigens heeft hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd niet zozeer betrekking op de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen of op de rechtmatigheid van het gevestigde voorkeursrecht, maar veeleer op uitvoeringshandelingen van de gemeente Valkenswaard, zoals de wijze waarop gronden in het betrokken gebied worden verworven. Dit valt buiten het bestek van het onderhavige geding. Dat geldt ook voor de brief van appellanten van 8 november 2004 aan het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard, waarin is verzocht om vervallenverklaring van het eerder op de voet van artikel 8 van de Wvg gevestigde voorkeursrecht. Deze brief is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, van latere datum dan het bij besluit van 30 september 2004 gehandhaafde voorkeursrecht. Bovendien betreft het een verzoek dat los moet worden gezien van het thans ter beoordeling voorliggende besluit en dient het college daarop een afzonderlijke beslissing te nemen. 2.3.    De slotsom is dat de rechtbank het beroep van appellanten terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2005 369.