Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6233

Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406633/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft appellant het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sotel Investment B.V." (hierna: Sotel) om openbaarmaking van informatie over de aankoop, of de voorbereidingen daartoe, door de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de gemeente) van diverse onroerende zaken, afgewezen.


Uitspraak

200406633/1. Datum uitspraak: 16 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. 02/1576 van de rechtbank Breda van 13 juli 2004 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sotel Investment B.V.", gevestigd te Soest en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft appellant het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sotel Investment B.V." (hierna: Sotel) om openbaarmaking van informatie over de aankoop, of de voorbereidingen daartoe, door de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de gemeente) van diverse onroerende zaken, afgewezen. Bij besluit van 6 december 2000 heeft appellant het door Sotel daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juni 2002 heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door Sotel daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2000 vernietigd en appellant opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 2 juli 2002 heeft appellant het door Sotel tegen het besluit van 10 augustus 2000 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de verlangde stukken gedeeltelijk verstrekt. Bij uitspraak van 13 juli 2004, verzonden op 21 juli 2004, heeft de rechtbank het door Sotel daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2002 vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de documenten met nummer 22 tot en met 31, en het college opgedragen om ten aanzien van dit onderdeel opnieuw op het bezwaar te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 september 2004 heeft Sotel de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij brief van 11 oktober 2004 heeft Sotel van antwoord gediend. Bij brief van 30 november 2004 heeft de Coöperatieve Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. te Bergen op Zoom (hierna: de Rabobank), die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij tot het geding is toegelaten, de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Bij brief van 21 december 2004 heeft appellant een nader stuk overgelegd. Dit stuk is aan de andere partijen gezonden. Bij brief van 24 december 2004 heeft de Rabobank een memorie ingediend. Bij brief van 24 februari 2005 heeft appellant Sotel medegedeeld dat vooralsnog geen nieuwe beschikking ter voldoening aan de uitspraak van 13 juli 2004 zal worden genomen. Bij brief van 27 mei 2005 heeft Bouwfonds MAB B.V., die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij tot het geding is toegelaten, de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart en mr. C.J. Kaijser, ambtenaren van de gemeente, Sotel, vertegenwoordigd door mr. B. Benard en mr. B.A. Boer, beiden advocaat te Den Haag, de Rabobank, vertegenwoordigd door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Dordrecht, en Bouwfonds MAB B.V., vertegenwoordigd door mr. C.M. Quist, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur (zoals deze ten tijde van het nemen van het besluit van 2 juli 2002 luidde; hierna: Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en het tweede lid bedoelde bestuursorganen.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Ingevolge artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover hier van belang, kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, Rv verstrekt de griffier onverminderd de artikelen 231, eerste lid, en 290, derde lid, aan een ieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd.    Ingevolge artikel 28, derde lid, Rv zijn onder vonnissen, arresten en beschikkingen begrepen stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot een procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt. 2.2.    Na een aanwijzing op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten, van de onroerende zaken aan de Sint Josephstraat 57 en de Wassenaarstraat 68 te Bergen op Zoom, heeft de Rabobank deze panden te koop aangeboden aan de gemeente, waarop partijen in onderhandelingen zijn getreden, welke ten tijde van het besluit van 2 juli 2002 tot verkoop en levering aan de gemeente hebben geleid. De panden zijn door de gemeente aangekocht in het kader van het Paradeproject, een grootschalig project tot herinrichting van de binnenstad van Bergen op Zoom. De gemeente voert al geruime tijd onderhandelingen met de eigenaren van diverse in dit gebied gelegen onroerende zaken. Ten tijde van het besluit van 2 juli 2002 waren nog niet alle door de gemeente aan te kopen panden door haar verworven. 2.3.    Appellant heeft bij het besluit van 2 juli 2002 overwogen dat hij heeft besloten alsnog gedeeltelijk tegemoet te komen aan het verzoek om openbaarmaking en 21 documenten te verstrekken onder weglating van een aantal passages, een en ander overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank van 4 juni 2002.    Bij het nemen van het besluit van 2 juli 2002 heeft appellant tevens betrokken de na het vernietigde besluit van 6 december 2000 opgestelde documenten, met nummer 22 tot en met 31. In nauwe aansluiting op hetgeen door de rechtbank is overwogen en beslist in haar uitspraak van 4 juni 2002, heeft appellant ten aanzien van ook deze stukken beoordeeld of en in hoeverre deze voor openbaarmaking in aanmerking kwamen.    Voor wat betreft het niet volledig verstrekken van de door Sotel verlangde informatie, neergelegd in alle voormelde documenten, heeft appellant zich beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Een volledige verstrekking van deze informatie zou volgens appellant een prijsopdrijvend effect hebben op de nog te verwerven eigendommen hetgeen een negatieve invloed kan hebben op de financieel-economische haalbaarheid van het totale herinrichtingsproject en daarmee op het welslagen ervan. Het belang van volledige verstrekking van de informatie weegt naar het oordeel van appellant niet op tegen het bij realisatie van het project betrokken economische en financiële belang van de gemeente. Ook meent appellant dat de verlangde stukken inzicht kunnen bieden in de onderhandelingsstrategie van de gemeente en de wijze waarop de bedragen waarvoor de aan te kopen panden worden verworven tot stand komen. Verstrekking van deze informatie leidt zijns inziens tot een onevenredige benadeling van de positie van de gemeente bij de verkrijging van nog te verwerven eigendommen in het gebied waarop het Paradeproject betrekking heeft alsmede van de positie van Bouwfonds MAB B.V. gelet op haar samenwerkingsverband met de gemeente. 2.4.    In haar uitspraak van 13 juli 2004 heeft de rechtbank geoordeeld dat het door haar te beslechten geschil beperkt is tot de bij het besluit van 2 juli 2002 aan appellant geweigerde inzage in de documenten met nummer 22 tot en met 31. Zij heeft het besluit voor zover het op die stukken betrekking heeft vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. 2.5.    Appellant betoogt met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004 in zaak no. 200300829/1 (AB 2004, 143) dat er een bijzondere verhouding bestaat tussen de Wob en de procedure welke geldt voor het opvragen van stukken tijdens een civielrechtelijke procedure. Derhalve meent appellant dat bij de beoordeling van onderhavig geschil betekenis toekomt aan het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2004 in de zaak van de gemeente tegen Sotel met rolnr. C0300557/BR, voor zover daarin is overwogen dat Sotel onvoldoende belang heeft bij het verzoek van Sotel aan het hof om op de voet van artikel 22 Rv de gemeente te gelasten bepaalde bescheiden over te leggen. 2.6.    Dit betoog faalt. In haar uitspraak van 18 februari 2004 in zaak no. 200300829/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat in artikel 28 Rv een bijzondere regeling voor openbaarmaking is vervat met een uitputtend karakter. De rechtbank heeft onderhavig geschil evenwel terecht getoetst binnen het wettelijk kader van de Wob. Het op de Wob gebaseerde verzoek van Sotel heeft geen betrekking op informatie, waarom op grond van artikel 28, tweede lid in samenhang met het derde lid, Rv kan worden verzocht.  Artikel 22 Rv behelst, anders dan artikel 28 Rv, niet een openbaarmakingsregeling. Artikel 22 Rv betreft de instructie van een civiele procedure en richt zich uitsluitend tot procespartijen. Op grond van dat artikel genomen beslissingen zijn dan ook niet bepalend voor besluitvorming op een verzoek ingevolge de Wob. 2.7.    Appellant betoogt voorts dat de vraag of en in hoeverre de documenten met nummer 22 tot en met 31 voor openbaarmaking in aanmerking komen, op dezelfde wijze is beoordeeld als de rechtbank heeft gedaan bij de uitspraak van 4 juni 2002 ten aanzien van de stukken 1 tot en met 21. Derhalve is de rechtbank volgens appellant ten onrechte overgegaan tot gedeeltelijke vernietiging wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. 2.8.    De Afdeling stelt voorop dat de stukken 29 en 31 bij het besluit van 2 juli 2002 openbaar zijn gemaakt en in de onderhavige procedure geen rol meer spelen.    Appellant heeft bij het besluit van 2 juli 2002 voldoende kenbaar gemaakt aan Sotel welke afweging met betrekking tot de documenten met nummer 22 tot en met 28 en 30 per document is gemaakt, door uiteen te zetten welke belangenafweging per document is verricht en daarbij aan te geven dat met betrekking tot deze documenten overeenkomstig de beoordelingswijze in de uitspraak van 4 juni 2002 is beslist.    Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van deze documenten is gebleken dat de wijze waarop appellant met een beroep op de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob de informatie die op grond van die wettelijke bepalingen niet voor openbaarmaking in aanmerking komt, uit deze documenten heeft geselecteerd, inderdaad strookt met de wijze waarop de rechtbank in haar uitspraak van 4 juni 2002 die selectie heeft verricht. De van openbaarheid uitgesloten informatie heeft betrekking op een cruciale fase in de onderhandelingen tussen de gemeente en de Rabobank over de verkoop van de onderhavige panden. Van deze informatie is aannemelijk dat zij inzicht kan bieden in de onderhandelingsstrategie van de gemeente en de wijze waarop de aankoopbedragen tot stand komen in het kader van de door de gemeente voorgenomen eigendomsverwerving in het gebied waarop het Paradeproject betrekking heeft. De Afdeling acht derhalve de vrees van appellant dat volledige openbaarmaking van de documenten met nummer 22 tot en met 28 en 30 een prijsopdrijvend effect zal hebben op nog te verwerven eigendommen en de vrees voor onevenredige benadeling van de gemeente en Bouwfonds MAB B.V. bij de aankoop van die eigendommen niet ongegrond. Appellant heeft in redelijkheid het financiële belang van de gemeente bij het welslagen van het herinrichtingsproject en bij het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente en Bouwfonds MAB B.V. kunnen laten prevaleren boven het algemene belang van openbaarmaking van de niet verstrekte informatie uit de documenten met nummer 22 tot en met 28 en 30. Derhalve heeft appellant met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef, onder b en g, van de Wob openbaarmaking van deze informatie mogen weigeren.    Gelet op het vorenstaande is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het besluit van 2 juli 2002, voor zover hier in geschil, niet genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en slaagt het betoog van appellant. Hetgeen appellant overigens nog heeft aangevoerd, kan de Afdeling verder onbesproken laten. 2.9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren toe doen, zal de Afdeling het beroep van Sotel tegen het besluit van 2 juli 2002 alsnog ongegrond verklaren.    Hiermee vervalt tevens de verplichting van appellant om opnieuw in de zaak te voorzien. In verband hiermee zal de Afdeling het schrijven van 24 februari 2005 verder buiten beschouwing laten. 2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2004, 02/1576; III.    verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 2 juli 2002 ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Matulewicz Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005 45-402.