
Jurisprudentie
AU6236
Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502914/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502914/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij uitspraak van 23 februari 2005, in zaak no. 200406372/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam van 21 juni 2004, AWB 04/2262, AWB 04/2353 en AWB 04/2354 vernietigd en het door verzoekster bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200502914/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2005, in zaak no. 200406372/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 23 februari 2005, in zaak no. 200406372/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam van 21 juni 2004, AWB 04/2262, AWB 04/2353 en AWB 04/2354 vernietigd en het door verzoekster bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 1 april 2005 heeft verzoekster de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.R.A. Schoonderbeek, advocaat te Amsterdam, en drs. A. van Maaren en M. Sankey, is verschenen.
Voorts zijn gehoord het College ter beoordeling van geneesmiddelen, vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Mersch, advocaat te Den Haag, en drs. I.A.M.J. Leentjens, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hexal B.V.", gevestigd te Haarlem, vertegenwoordigd door mr. J.Th. van Walderveen, advocaat te Amsterdam, en drs. L. Huinink.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Herziening is een buitengewoon rechtsmiddel met aanwending waarvan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak kan worden geredresseerd indien blijkt dat deze berust op een onjuiste feitelijke grondslag en ook overigens aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is voldaan. Binnen de strakke grenzen van deze bepaling kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Een betoog, ertoe strekkend dat de uitspraak waarvan herziening is verzocht, berust op een onjuiste rechtsopvatting kan niet dienen als grond voor herziening.
Het betoog van verzoekster komt er in de kern op neer dat de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2005 strijdig is met het Gemeenschapsrecht, omdat het daarin neergelegde oordeel omtrent de voorliggende rechtsvraag naar Europees recht niet voldoende duidelijk voortvloeide uit de reeds door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gevormde rechtspraak en dat de zaak derhalve voor het stellen van prejudiciële vragen had dienen te worden verwezen naar dat Hof.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar een aan haar advocaat gerichte brief van een ambtenaar van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie van de Europese Commissie van 28 december 2004 en naar twee brieven van haar advocaat, gericht aan het voormelde directoraat-generaal van de Europese Commissie, van onderscheidenlijk 26 oktober 2004 en 25 januari 2005. De in deze brieven neergelegde standpunten zijn niet van feitelijke aard. Het verzoek berust derhalve niet op feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, doch strekt tot heropening van het debat over de in de uitspraak van 23 februari 2005 besliste rechtsvragen. Het dient reeds daarom te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Visser
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
148.