Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6318

Datum uitspraak2005-11-10
Datum gepubliceerd2005-11-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7219 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting op toeslag op ouderdomspensioen krachtens de AOW wegens niet verzekerde jaren. Bewoning duurzame woning in buitenland. Koopgedrag, theater- en tandartsbezoek hier te lande niet doorslaggevend.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/7219 AOW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 18 november 2004 onder kenmerk 04/1291 door de rechtbank Arnhem gewezen uitspraak. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 november 2005. Appellant is daar in persoon verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. M.M.W. van der Ent-Eltink, werkzaam bij de SVB. II. MOTIVERING Partijen zijn in dit geding verdeeld over het antwoord op de vraag of er genomen over de periode 20 november 1991 tot en met 22 november 2000 terecht een korting van 18% wegens niet verzekerde jaren over de toeslag op de uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (Aow) voor de echtgenote van appellant, mw. Van Keimpema, is toegepast. Deze korting is gehandhaafd bij het na bezwaar genomen besluit van gedaagde van 11 mei 2004 en onderschreven door de rechtbank Arnhem bij de aangevallen uitspraak van 18 november 2004. Vooropgesteld wordt dat, voorzover hier van belang, ingevolge artikel 6 van evenbedoelde wet verzekerd is degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is of wel geen ingezetene is doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Wat dit laatste onderdeel betreft, deelt de Raad op grond van de stukken het oordeel van de rechtbank dat de echtgenote van appellant over de periode in geding in Nederland geen beloning heeft ontvangen en derhalve niet ter zake van in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting hier te lande onderworpen is geweest. Wat het eerste onderdeel betreft, benadrukt appellant in hoger beroep dat zijn echtgenote te dien tijde wel het middelpunt van haar maatschappelijk leven in Nederland heeft gehad, en dat zij gezien de overgelegde verklaringen en verstrekte informatie en bewijsstukken toen in Arnhem en Oosterbeek heeft gewoond en meegewerkt heeft in hun bedrijf. In laatste instantie is er adstructie nog gewezen op het koopgedrag bij de Bijenkorf te Arnhem, het tandartsbezoek te Dieren, alsmede het bioscoop- en theaterbezoek te Arnhem. De Raad overweegt te dien aanzien dat zulks niet kan wegnemen dat de echtgenote een duurzame woning bewoonde en als zodanig als woonachtig te België stond geregistreerd, en dat zulks over de periode in geding onbetwistbaar voor verantwoording van appellant en zijn echtgenote significant nimmer voor Nederland het geval is geweest dan wel geworden. Daardoor is, gezien de stukken, een bewuste keuze voor het wonen en het onderhouden van primerende levensbanden met België kennelijk immer bestendigd. De Raad kan daarbij de zienswijze van de rechtbank volgen dat toen voor de echtgenote niet het duurzame middelpunt van haar persoonlijke levensbelangen in Nederland is komen te liggen en dat niet overtuigend bewezen is dat de echtgenote van appellant anders dan voor zich op gezette tijden voordoende ondersteunende bedrijfswerkzaamheden en meerdaags familiebezoek regelmatig in Nederland is verbleven zonder de banden met België te slechten althans af te zwakken. De Raad stelt daarenboven vast dat naar zijn oordeel het standpunt van appellant door de mogelijkheid tot logies door de echtgenote bij het bedrijf dan wel bij haar zoon in Nederland alsmede haar koopgedrag, theaterbezoek en tandartsbezoek hier te lande als zodanig nog niet aan doorslaggevende bewijskracht ten gunste van genoegzame aannemelijkheid van ingezetenschap hier te lande uit hoofde van feitelijke omstandigheden heeft gewonnen. Het hoger beroep van appellant slaagt dan ook niet en de uitspraak van de rechtbank komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) A. Kovács.