Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6397

Datum uitspraak2005-11-01
Datum gepubliceerd2005-11-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005225-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het feit dat er tot 10 mei 2005 geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de werkstraf, is een omstandigheid die niet te wijten is aan het (niet) handelen van veroordeelde. Immers, de reclassering en het openbaar ministerie dienen zorg te dragen voor een voortvarende executie van de werkstraf.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/005225-03 Deze beslissing is gegeven door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, naar aanleiding van het op 14 september 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen be-zwaarschrift tegen de kennisgeving bevel tenuitvoerlegging vervangende hechtenis d.d. 2 september 2005 van [naam veroordeelde], geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde], wonende te [adres veroordeelde] hierna te noemen: de veroordeelde. De procedure Bij bezwaarschrift van 13 september 2005 is door mr. Th. Boumans, namens de veroordeel-de, bezwaar gemaakt tegen de aan de veroordeelde betekende kennisgeving ex artikel 22g, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de veroordeelde en de officier van justitie gehoord tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 18 oktober 2005. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de stukken in de onderhavige zaak. De feiten Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 10 juli 2003 is aan de ver-oordeelde opgelegd een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervan-gende hechtenis. De veroordeelde heeft deze werkstraf niet aangevangen. De officier van justitie heeft, van oordeel zijnde dat de veroordeelde aldus de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, de tenuitvoerlegging bevolen van 120 dagen vervangende hechtenis. Overwegingen omtrent het bezwaar Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde terecht bezwaar heeft gemaakt tegen voornoemde beslissing van de officier van justitie. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. Veroordeelde heeft bij het intakegesprek op 28 oktober 2003 te kennen gegeven in verband met een baarmoederoperatie in november 2003 beschikbaar te zijn voor het uitvoeren van de werkstraf vanaf 1 januari 2004. De reclassering ontvangt vervolgens op 10 maart 2004 bericht van het CJIB dat veroordeelde in detentie verblijft. Pas op 10 mei 2005 -na bericht van het CJIB op 9 mei 2005 dat veroordeelde niet meer in detentie verblijft vanaf 25 maart 2004- nodigt de reclassering veroordeelde schriftelijk uit voor een voortgangsgesprek op 18 mei 2005. Veroordeelde belt op 11 mei 2005 de afspraak voor het voortgangsgesprek op 18 mei 2005 af in verband met herstel na een baarmoederoperatie. Ter terechtzitting heeft veroordeelde een medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat deze operatie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Op 3 juni 2005 wordt veroordeelde schriftelijk uitgenodigd voor een ge-sprek op 17 juni 2005. Ook deze afspraak belt veroordeelde af met de mededeling dat ze een nierbekkenontsteking heeft. Tijdens het voortgangsgesprek dat uiteindelijk op 8 juli 2005 plaatsvindt, geeft veroordeelde aan dat ze vanaf medio augustus 2005 wil starten met de uit-voering van de werkstraf. Het feit dat er tot 10 mei 2005 geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de werkstraf, is een omstandigheid die niet te wijten is aan het (niet) handelen van veroordeelde. Immers, de reclassering en het openbaar ministerie dienen zorg te dragen voor een voortvarende executie van de werkstraf. Hoewel er redenen zijn om te twijfelen aan de nierbekkenontsteking- verdachte heeft geen arts geraadpleegd en kan derhalve geen medische verklaring dienaangaande overleggen- ligt 8 juli 2005 zo dicht bij de einddatum (25 juli 2005), waarbinnen de werkstraf moet zijn voltooid, dat in redelijkheid niet meer valt te verwachten dat veroordeelde de opgelegde werkstraf van 240 uren nog tijdig verricht. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat termen aanwezig zijn om te beslissen als hierna te melden. BESLISSING: Verklaart het bezwaar gegrond. Deze beslissing is aldus genomen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2005.