Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6413

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers169530\04-3620
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

De gedaagde partij doet een geslaagd beroep op de door de echtgenoot gedane buitengerechtelijke vernietiging van de effectenlease-overeenkomst met Dexia wegens het ontbreken van een schriftelijke toestemming.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Kanton Locatie Alkmaar zaak/rolnr.: 169530-3620 uitspraakdatum: 9 november 2005 Vonnis in de zaak van: de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V. te Amsterdam, rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. eisende partij in (voorwaardelijke) conventie / gedaagde partij in reconventie verder ook te noemen: Dexia gemachtigde: C.Th. Snijder van Snijder Gerechtsdeurwaarders GGN te Beverwijk - tegen - [Gedaagde] te Alkmaar gedaagde partij in (voorwaardelijke) conventie / eisende partij in reconventie verder ook te noemen: [gedaagde] gemachtigde: mr. M. Bonefaas, advocaat te Alkmaar [WRB-nr.: 4ET8897]. Het procesverloop in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie - Dexia heeft bij dagvaarding van 19 juli 2004 in conventie een vordering ingesteld. - [gedaagde] heeft in conventie bij antwoord verweer gevoerd en in reconventie een tegenvordering ingesteld. - Vervolgens heeft Dexia van repliek in conventie gediend, tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis, en in reconventie bij antwoord verweer gevoerd. - Daarna is gediend van dupliek in conventie/repliek in reconventie en van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties. - [Gedaagde] heeft nog een akte na dupliek in reconventie tevens wijziging van eis in reconventie genomen, waarop Dexia heeft gereageerd bij antwoordakte. - De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast. - Ten slotte is heden uitspraak bepaald. De vaststaande feiten in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie 1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (verder te noemen: Labouchere), gevestigd te Amsterdam, eveneens handelend onder de naam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. (verder te noemen: Legio Lease). 2. Dexia (althans Labouchere) en [gedaagde] hebben op 17 februari 2000, met ondertekening op 21 februari 2000, een lease-overeenkomst gesloten met betrekking tot het product 'WinstVerDriedubbelaar' onder contractnummer 74481437 voor de duur van 36 maanden (verder te noemen: de overeenkomst). [Gedaagde] heeft van Dexia een uit drie tranches bestaand aandelenpakket met een totaal aankoopbedrag van € 19.344,-- geleast voor een leasesom van € 23.402,64. De leasesom bestaat naast het genoemde aankoopbedrag uit een bedrag van € 4.058,64 aan totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst. 3. Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst was [gedaagde] gehouden de leasesom als volgt te voldoen: a. 36 gelijke maandtermijnen van € 112,74 (via automatische incasso), de eerste maandtermijn te betalen op of omstreeks de eerste van de maand volgend op de eerste aankoopdag van de aandelen en daarna telkens op of omstreeks de eerste dag van de daaropvolgende maand, b. een bedrag ad € 45,38 op of omstreeks de 35e maand, c. het restant ad € 19.298,62 aan het einde van de overeenkomst, waarbij is aangetekend dat dit restant in principe wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen. 4. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (verder te noemen: de Bijzondere Voorwaarden) van toepassing. 5. In de overeenkomst en in de Bijzondere Voorwaarden wordt Labouchere aangeduid als "Legio-Lease" of de "Bank", [gedaagde] wordt aangeduid als lessee en de geleaste aandelen worden aangeduid met waarden. 6. [Gedaagde] heeft de tijdens de looptijd van de overeenkomst verschuldigde bedragen tijdig voldaan. 7. Door het verstrijken van de looptijd is de overeenkomst geëindigd. Dexia heeft de aandelen die ten grondslag lagen aan de overeenkomst verkocht. De opbrengst van de aandelen was echter niet voldoende om het restant ad € 19.344,-- aan Dexia te voldoen, waardoor een bedrag ad € 11.159,85 resteerde. 8. Dexia heeft aan [gedaagde] voor laatstvermeld bedrag op 24 maart 2003 een eindafrekening verzonden, die onbetaald is gebleven. 9. Bij (aangetekend en per telefax verzonden) brief van 31 augustus 2004 heeft (mr. Bonefaas voornoemd namens) de echtgenoot van [gedaagde] (de heer [echtgenoot]) onder verwijzing naar art. 1:89 BW buitengerechtelijk een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst gedaan. Tevens is Dexia daarbij gesommeerd de door [gedaagde] ingelegde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, uiterlijk binnen tien dagen na dagtekening van de brief terug te betalen. De vordering en de grondslag daarvan in (voorwaardelijke) conventie 10. Dexia vordert betaling van [gedaagde] van € 12.730,29, rente en kosten rechtens, en stelt ter onderbouwing daarvan - zakelijk samengevat - dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst door de haar toegezonden eindafrekening ad € 11.159,85 ondanks sommaties onbetaald te laten. Daarom wordt tevens aanspraak gemaakt op € 641,05 aan vervallen contractuele rente ad 0,96% per maand, berekend vanaf 24 maart 2003 tot en met 6 oktober 2003, en op ? 929,39 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten. 11. Onder de voorwaarde dat haar vordering in conventie wordt afgewezen, de vordering van [gedaagde] in reconventie wordt toegewezen en haar beroep op de vernietiging van de overeenkomst wordt gehonoreert, beroept Dexia zich op het bepaalde in art. 6:278 BW. Op grond daarvan vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in art. 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging van de betreffende effectenlease-overeenkomst, althans minus de waarde van deze effecten ten tijde van de verkoop daarvan. De vordering en de grondslag daarvan in reconventie 12. Kort gezegd, vordert [gedaagde] na wijziging van eis bij akte na dupliek in reconventie: primair: 12.1. voor recht te verklaren dat bedoelde overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd en terugbetaling door Dexia van € 4.058,64 met wettelijke rente, 12.2. betaling door Dexia van een schadevergoeding ter grootte van al hetgeen [gedaagde] aan Dexia verschuldigd is en kan worden als gevolg van de vernietiging als bedoeld onder 12.1., subsidiair: 12.3. honorering van het beroep op art. 6:228 BW en de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling en terugbetaling door Dexia van € 4.058,64 met wettelijke rente, 12.4. betaling door Dexia van een schadevergoeding ter grootte van al hetgeen [gedaagde] aan Dexia verschuldigd is en kan worden als gevolg van de vernietiging als bedoeld onder 12.3., meer subsidiair: 12.5. betaling door Dexia van een schadevergoeding ter grootte van het door haar bij dagvaarding gevorderde (€ 11.159,85), 12.6. betaling door Dexia van een schadevergoeding ter grootte van € 4.058,64 met wettelijke rente, uiterst subsidiair: 12.7. honorering van het beroep op art. 3:40 lid 2 BW en de overeenkomst nietig te verklaren en terugbetaling door Dexia van € 4.058,64 met wettelijke rente, (in conventie en) in reconventie (voorts): 12.8. veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure, 12.9. het vonnis in deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 13. Ter zake voert [gedaagde] - zakelijk weergegeven - in de eerste plaats aan dat bedoelde overeenkomst zonder toestemming van haar echtgenoot ([echtgenoot]) is aangegaan, op grond waarvan (mr. Bonefaas voornoemd namens) haar echtgenoot bij aangetekende brief van 31 augustus 2004 onder verwijzing naar art. 1:89 BW de vernietiging van de overeenkomst (buitengerechtelijk) heeft ingeroepen. Met een verwijzing naar art. 1:88 BW, het ontbreken van de toestemming van haar echtgenoot, beroept [gedaagde] zich er dan ook op dat de overeenkomst op rechtsgeldige wijze door haar echtgenoot is vernietigd. Voorts doet [gedaagde] een beroep op dwaling en stelt dat Dexia tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht en gedragsregels heeft geschonden. Ten slotte, met verwijzing naar het bepaalde in art. 3:40 lid 2 BW, beroept [gedaagde] zich ter zake de overeenkomst op de nietigheid wegens strijd met het bepaalde (art. 9 "vergunning") in de Wet op het Consumentenkrediet. Het verweer in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie 14. Partijen hebben elkaars vorderingen over en weer gemotiveerd bestreden. Daarop zal - voor zover van belang - bij de beoordeling van de geschillen nader worden ingegaan. De beoordeling van de geschillen in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie 15. De vorderingen in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 16. Als het meest verregaande verweer tegen de vordering van Dexia heeft [gedaagde] aangevoerd dat bedoelde overeenkomst door (mr. Bonefaas voornoemd namens) haar echtgenoot, [echtgenoot], bij aangetekend verzonden brief van 31 augustus 2004 buitengerechtelijk is vernietigd onder verwijzing naar de artikelen 1:88 en 1:89 BW, welk feit zij tevens aan het primair in reconventie gevorderde ten grondslag heeft gelegd. 17. Met betrekking tot de vraag of de op 17 februari 2000, met ondertekening op 21 februari 2000, tussen partijen gesloten lease-overeenkomst ter zake van het product 'WinstVerDriedubbelaar' onder contractnummer 74481437 is aan te merken als huurkoopovereenkomst, overweegt de kantonrechter dat die overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in art. 7A:1576h juncto 1576 BW. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2004, NJF 2004, 409, welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat, is de kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de artt. 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten. Voorts voldoet de lease-overeenkomst aan de essentialia van huurkoop, althans heeft hij deze strekking. Dexia heeft zich verbonden om de aandelen te leveren en die - onder opschortende voorwaarde van volledige betaling - in eigendom over te dragen. Voorts voorzag de overeenkomst in betaling in twee of meer termijnen, waarbij niet relevant is of dat aflossingen of rentebetalingen betreft. 18. De vervolgens te beantwoorden vraag of art. 1:88 lid 1 onder d BW van toepassing is op de onderhavige aandelenlease-overeenkomst is bevestigend beantwoord in rov. 9 van het vonnis van 25 augustus 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, rolnummer 03-5323, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AQ 7412. De overwegingen in dat vonnis worden hier overgenomen en bevestigd. Er is geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten, zoals die van de onderhavige aandelen. 19. Het standpunt van Dexia dat [gedaagde] zich in deze procedure niet op de vernietiging zou kunnen beroepen, is onjuist. Uit het bepaalde in artikel 3:51 lid 3 BW kan immers worden afgeleid dat bij wijze van verweer in rechte door een ieder te allen tijde een beroep kan worden gedaan op het reeds vernietigd zijn van de overeenkomst waarop de rechtsvordering is gebaseerd. 20. Aan het door Dexia aangeboden bewijs van haar stelling dat de echtgenoot van [gedaagde] wèl zijn toestemming ex art. 1:88 BW heeft gegeven, door het horen van [gedaagde], de echtgenoot van [gedaagde] en hun eventuele overige gezinsleden, wordt voorbijgegaan op grond dat art. 1:88 lid 3 BW ten enenmale vergt dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven, hetgeen niet het geval is. 21. Bij dupliek in reconventie heeft Dexia bij gebrek aan wetenschap nog betwist dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was gehuwd en gesteld dat [gedaagde], althans haar echtgenoot, hiervan bewijs dient bij te brengen. De kantonrechter zal hieraan voorbij gaan als zijnde een tardief verweer op een veel eerder in de procedure door [gedaagde] geponeerde stelling. Bovendien is het naar dezerzijds oordeel in strijd met de goede procesorde om de beslissing in deze zaak thans nog aan te houden om [gedaagde] bewijs van het huwelijk op te dragen nu ook uit de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst gehuwd was met [echtgenoot]. 22. Als door Dexia niet weersproken, staat vast dat de echtgenoot van [gedaagde] bij brief d.d. 31 augustus 2004 een beroep heeft gedaan op art. 1:88 BW, in welk beroep Dexia overigens niet berust. Dexia werpt op de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van de echtgenoot van [gedaagde]. De vraag of dit verweer kan slagen, wordt ontkennend beantwoord in rov. 2.10 van het vonnis van 9 december 2004 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, rolnummer 04-945, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AR8788, welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en bevestigt, met dien verstande dat daar waar staat "13 maart 2003" gelezen dient te worden "31 augustus 2004" en daar waar staat "14 maart 2000" gelezen dient te worden "eind maart 2000". Er is geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. Temeer omdat Dexia juist blijft volhouden dat de onderhavige overeenkomst niet is aan te merken als huurkoopovereenkomst kan van de echtgenoot van [gedaagde] (als hij al wist dat [gedaagde] de overeenkomst was aangegaan) niet verwacht worden dat hij het bestaan kende of behoorde te kennen van zijn mede op art. 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomst. Dit inzicht moet objectief gesproken zijn ontstaan kort voor de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 25 augustus 2004 (hiervoor onder rov.18), althans publiciteit dienaangaande. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de buitengerechtelijke vernietiging bij brief d.d. 31 augustus 2004 tijdig is geschied. Een ander oordeel zou niet leiden tot het redelijke resultaat dat de wetgever blijkens de parlementaire geschiedenis bij artikel 3:52 BW voor ogen heeft gestaan. 23. Het vorenstaande resulteert erin dat moet worden uitgegaan van een op de voet van de artt. 1:88 en 1:89 BW rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenoot van [gedaagde] van de tussen partijen gesloten effectenlease-overeenkomst met betrekking tot het product 'WinstVerDriedubbelaar' onder contractnummer 74481437, welke vernietiging de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en Dexia rechtstreeks treft en tot gevolg heeft dat de vordering van Dexia dient te worden afgewezen. 24. Het vorenstaande heeft voorts tot gevolg dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt hersteld in de staat waarin deze vóór het aangaan van de bewuste overeenkomst was, zodat [gedaagde] dienaangaande derhalve zonder rechtsgrond € 4.058,64 heeft betaald en zij ingevolge art. 6:203 leden 1 en 2 BW tegenover Dexia aanspraak heeft op teruggave van een gelijk bedrag en voorts niet tot verdere betalingen tegenover Dexia gehouden is. 25. Het beroep van Dexia op toepassing van art. 6:278 BW (voorwaardelijke conventie) wordt verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in gemeld artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat de echtgenoot van [gedaagde] eerst een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden, doet daar niet aan af, daar die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming. 26. Het vorenstaande leidt al met al tot de slotsom dat de vorderingen van Dexia in conventie en in voorwaardelijke conventie zullen worden afgewezen en dat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie - voor zover hiervoor vermeld bij 12.1. - zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de medegevorderde wettelijke rente eerst zal worden toegewezen vanaf twee weken na datum van vernietiging van de overeenkomst, zijnde 14 september 2004. De overige vorderingen en verweren kunnen mitsdien in het midden worden gelaten. De vordering van [gedaagde] om Dexia daarnaast te veroordelen tot een schadevergoeding - hiervoor vermeld bij 12.2. - ontbeert een deugdelijke onderbouwing en wordt derhalve afgewezen. 27. Dexia heeft ten verwere op de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad - hiervoor vermeld bij 12.9. - in hoofdzaak gewezen op haar zwaarwegender belang bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel (ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 25 augustus 2004) is beslist en voorts op het restitutierisico dat uitvoerbaarverklaring bij voorraad voor haar meebrengt. [Gedaagde] heeft dienaangaande gemotiveerd tot afwijzing geconcludeerd. Een veroordeling strekkende tot betaling van een geldsom, als in deze het geval, leent zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bedoelde verklaring heeft tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in één of meer instanties - toekomt, en zolang het tegendeel niet blijkt, heeft hij het vereiste belang bij een zodanige verklaring. In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter geen aanleiding af te wijken van de regel dat bij een beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel, zoals Dexia ter weerlegging met name heeft aangevoerd, buiten beschouwing behoort te blijven. Bovendien moet daarbij worden geoordeeld dat tot dusverre niet is gebleken dat Dexia, zijnde de (ook in haar eigen lezing) meest gerede partij, met voortvarendheid een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam dan wel de Hoge Raad heeft weten te verkrijgen. Onder die omstandigheden is er onvoldoende grond om in deze zaak af te wijken van de regel dat de partij aan wie een geldvordering wordt toegewezen in beginsel aanspraak heeft op uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit geldt evenzeer het vermeende restitutierisico dat uitvoerbaarverklaring bij voorraad voor haar zou meebrengen nu Dexia tegenover het verweer van [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [gedaagde], indien de veroordeling uiteindelijk niet in stand zou blijven, niet in staat zou zijn tot terugbetaling van het uitgekeerde bedrag. Ook het subsidiaire verzoek van Dexia om [gedaagde] ingeval van uitvoerbaarverklaring bij voorraad zekerheid te doen stellen, moet om die reden sneuvelen. 28. Dexia zal zowel in (voorwaardelijke) conventie als in reconventie als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de proceskosten in reconventie wegens de nauwe samenhang van de zaak in (voorwaardelijke) conventie en die in reconventie worden vastgesteld op nihil. De beslissing De kantonrechter: in conventie en in voorwaardelijke conventie Wijst de vorderingen van Dexia af. in reconventie Verklaart voor recht dat de op 17 februari 2000, met ondertekening op 21 februari 2000, tussen partijen gesloten effectenlease-overeenkomst met betrekking tot het product 'WinstVerDriedubbelaar' onder contractnummer 74481437 rechtsgeldig is vernietigd. Veroordeelt Dexia om aan [gedaagde] tegen kwijting te betalen € 4.058,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2004 tot de dag van betaling. in conventie en in reconventie Veroordeelt Dexia in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 540,-- voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde] (waarvoor Dexia geen BTW verschuldigd is) en veroordeelt Dexia om dat bedrag te voldoen aan de griffier op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering na toezending van de daarvoor bestemde acceptgiro. Wijst af het meer of anders gevorderde. Verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 9 november 2005. De griffier De kantonrechter