
Jurisprudentie
AU6425
Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/00377
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/00377
Statusgepubliceerd
Indicatie
Met een voertuig rijden terwijl het zodanig is beladen dat er gevaar bestaat voor het op de weg vallen van de lading; De betrokkene vervoerde een tuinhek, dat diagonaal in de laadruimte van de door hem bestuurde bestelwagen was geplaatst. Het hek stak 20 centimeter uit de laadruimte. Hierdoor stonden de achterdeuren open. Aangezien het Voertuigreglement niet het zekeren van de lading voorschrijft, kan de enkele stelling dat de lading niet was vastgemaakt de conclusie niet dragen dat door de betrokkene in strijd is gehandeld met art. 5.18.6. VR. NIet uit te sluiten is dat door het contact tussen de bovenzijde van het tuinhek en de bovenzijde van de laadruimte sprake was van zodanige plaatsing dat de kans op verschuiven en daardoor uit de laadruimte vallen van de lading te verwaarlozen was. Beschikking vernietigd.
Uitspraak
WAHV 05/00377
3 augustus 2005
CJIB 39072893965
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage
van 21 januari 2005
betreffende
[betrokkene]
hierna te noemen: betrokkene,
wonende te '[woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 125,- opgelegd ter zake van "met een voertuig rijden, terwijl het zodanig is beladen dat er gevaar bestaat voor het op de weg vallen van de lading", welke gedraging zou zijn verricht op 3 april 2004 op de Kerkweg in Nootdorp. De bij deze gedraging behorende feitcode is P060.
3.2. De in feitcode P060 vermelde gedraging is een overtreding van artikel 5.18.6. Voertuigreglement (VR). Deze bepaling luidt als volgt:
"1 Het voertuig moet zodanig zijn beladen dat de lading of delen daarvan niet van het voertuig kunnen vallen.
2 Losse lading ten aanzien waarvan het gevaar bestaat dat deze of delen daarvan tijdens het rijden van het voertuig vallen, moet deugdelijk zijn afgedekt.".
3.3. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is geweest dat de door hem vervoerde lading op de weg kon vallen. Hiertoe voert de betrokkene aan dat de lading, een tuinhek van 1,80 meter bij 1,80 meter, diagonaal in de laadruimte van de door hem bestuurde bestelwagen was geplaatst en daar exact inpaste (bij later vervoer paste hetzelfde hek, maar dan in natte toestand, niet meer in de laadruimte). Het hek stak 20 centimeter uit de laadruimte. Hiertoe stonden de achterdeuren van de bestelwagen open in hoek van 90 graden, in een vergrendelde stand. Omdat de bestelwagen voorzien is van een motor vóór de vooras en de lading slechts licht was, kon naar de mening van de betrokkene het tuinhek bij alle bewegingen slechts tegen het kopschot worden gedrukt. Om deze reden behoefde de uitstekende lading niet gezekerd te worden tegen een achterwaartse beweging. Dit laatste zou alleen nodig zijn indien het tuinhek aan de voorzijde een hoger steunpunt dan aan de achterzijde zou hebben gehad. Tenslotte zou het optrekvermogen van de bestelwagen onvoldoende zijn om achterwaarts schuiven van de lading te veroorzaken.
3.4. Het door de verbalisant op ambtseed opgemaakte zaakoverzicht vermeldt als gedraginggegevens onder meer: "Achter in de laadruimte stond een hegscherm los. Deuren stonden open en scherm stak ong. 20 cm buiten de laadvloer van het voertuig". Het op 20 april 2005 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de verbalisant houdt - voor zover in dit opzicht van belang - in: "De betrokkene vervoerde een tuinscherm met een afmeting van 180 maal 180 centimeter. Ik zag dat het tuinscherm vervoerd werd in een gesloten bestelauto (...). Ik zag dat de beide deuren aan de achterzijde openstonden en dat zij door een vergrendeling in een hoek van 90 graden niet dicht of open konden vallen. De lading was schuin in de laadruimte van het voertuig geplaatst. De onderzijde van het scherm stond aan de rechterzijde van de laadvloer van het voertuig op de grond, de bovenzijde van het scherm steunde tegen de opstaande wand van de carosserie van het voertuig. (....) Door de schuine plaatsing stond de lading stabiel in de breedte van het voertuig. De lading stak 20 centimeter achter de laadvloer van het voertuig uit. (....). Er was in het geheel geen vaste verbinding tussen de lading en het voertuig. De lading was noch deugdelijk afgedekt noch deugdelijk vastgemaakt. (....). Bij het wegrijden uit stilstand bestond mijns inziens de mogelijkheid dat de lading, die niet vast in het voertuig stond, achteruit uit het voertuig zou kunnen vallen. (....). Daarbij toegevoegd dat mijns inziens de mogelijkheid dat bij het rijden over een verkeersdrempel of een andere oneffenheid in het wegdek de lading, bij een voorwaartse beweging van het voertuig, naar achteren zou kunnen schuiven en daardoor uit het voertuig kon vallen.".
3.5. Uit het voorgaande volgt, dat de betrokkene en de verbalisant niet van mening verschillen omtrent de feitelijke situatie, in zoverre dat de betrokkene een tuinscherm vervoerde in de laadruimte van een bestelwagen, dat dit scherm diagonaal in de laadruimte was geplaatst, niet gezekerd was en aan de achterzijde 20 centimeter uit de laadruimte stak, terwijl de achterdeuren in een hoek van 90 graden openstonden en aldus vergrendeld waren.
3.6. Voor de in geschil zijnde vraag is of het vervoeren van het tuinhek op de wijze zoals de betrokkene dit heeft gedaan met zich brengt dat er gevaar bestond voor het op de weg vallen van de lading, is van belang de opmerking van de betrokkene, dat het tuinhek exact in de laadruimte paste. Blijkens betrokkenes toelichting op het hoger beroep, dat het hek "klem" zat, is deze opmerking zo te verstaan dat het tuinhek qua hoogte precies in de laadruimte paste. Ook in de aankondiging van de beschikking is als verklaring van de betrokkene opgenomen: "Ik dacht dat hij goed klem zat." In aanmerking genomen de verklaring van de verbalisant, dat de onderzijde van het scherm aan de rechterzijde van de laadvloer van het voertuig op de grond stond en de bovenzijde van het scherm steunde tegen de opstaande wand van de carosserie van het voertuig is niet uitgesloten dat het hek zich in de positie bevond als door de betrokkene gesteld.
3.7. Aangezien het Voertuigreglement niet het zekeren van de lading voorschrijft, kan de enkele stelling dat de lading niet was vastgemaakt, de conclusie niet dragen, dat door de betrokkene is gehandeld in strijd met art. 5.18.6, eerste lid VR. Wat er overigens zij van de door de betrokkene aangevoerde argumenten, niet uit te sluiten is dat door het contact tussen de bovenzijde van het tuinhek en de bovenzijde van de laadruimte sprake was van zodanige plaatsing, dat de kans op verschuiven en daardoor uit de laadruimte vallen van de lading te verwaarlozen was. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om van het tegendeel uit te gaan. Derhalve kan niet vastgesteld worden dat de gedraging is verricht.
3.8. Het hof zal derhalve de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat deze had behoren te doen. Aan de betrokkene zullen de reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting van de kantonrechter worden vergoed. Ingevolge art. 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht jo art. 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken worden reiskosten berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Aan reiskosten komt aan de betrokkene derhalve toe een bedrag van Euro 4,17 (retour 's-Gravenhage-Delft). Het hof zal derhalve de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot dit bedrag. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gebleken.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 16 juli 2004, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 39072893965 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat een bedrag van Euro 125-, dat door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van Euro 4,17.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.