
Jurisprudentie
AU6433
Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/00759
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/00759
Statusgepubliceerd
Indicatie
Als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden. Geen rechtsregel verplicht de kantonrechter ertoe in het kader van een WAHV-procedure de bevoegdheid van de verbalisanten tot het opleggen van een administratieve sanctie ambtshalve te onderzoeken. In casu was marechaussee bevoegd tot het opleggen van de administratieve sanctie. Na de fase van het administratief beroep is een aanvullend proces-verbaal opgesteld. De op de onderhavige procedure betrekking hebbende regelgeving en jurisprudentie bieden geen grondslag voor de stelling dat dit proces-verbaal niet als bewijs zou mogen dienen.
Uitspraak
WAHV 05/00759
31 augustus 2005
CJIB 79075509250
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Roermond
van 26 april 2005
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. E.M.A. Tromp, gevestigd te Venlo.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Roermond ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 140,- opgelegd ter zake van "als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden", welke gedraging zou zijn verricht op 7 september 2004 om 13:40 uur op de Klagenfurtlaan in de gemeente Venlo.
3.2. Namens de betrokkene heeft de gemachtigde aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte niet (ambtshalve) de bevoegdheid van de verbalisanten heeft getoetst aan de hand van artikel 6 Politiewet en geoordeeld dat de sanctie niet in overeenstemming met artikel 3 WAHV tot stand is gekomen.
3.3. Anders dan de gemachtigde kennelijk veronderstelt verplicht geen rechtsregel de kantonrechter ertoe in het kader van een WAHV-procedure de bevoegdheid van verbalisanten tot het opleggen van een administratieve sanctie ambtshalve te onderzoeken. Uit de stukken van het geding blijkt voorts niet dat de gemachtigde de bevoegdheid van de verbalisanten in het kader van het beroep bij de kantonrechter aan de orde heeft gesteld.
3.4. Voor zover de gemachtigde zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat de verbalisanten niet bevoegd waren tot het opleggen van de onderhavige administratieve sanctie, overweegt het hof als volgt.
3.5. Artikel 3, eerste lid, WAHV bepaalt dat met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, WAHV bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
3.6. Blijkens het zaakoverzicht van het CJIB heeft de verbalisant Sanders onder meer het volgende verklaard: "Ik, verbalisant, was belast met de uitoefening van de ingevolge artikel 6 van de Politiewet genoemde grensbewakingstaak/mobiel toezicht van vreemdelingen.".
3.7. Artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 (BABW 1994) bepaalt dat met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet zijn belast de militairen van de Koninklijke Marechaussee, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder c, van het wetboek van Strafvordering, voor de gevallen, waarin deze militairen zijn belast met de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b, c, d, e en f, van de Politiewet 1993.
3.8. Artikel 6, eerste lid, onder f, Politiewet 1993 bepaalt dat aan de Koninklijke Marechaussee, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaak is opgedragen: de uitvoering van bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder de bediening van de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze posten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde.
3.9. Uit de overwegingen onder 3.5. tot en met 3.8. volgt dat de verbalisant Sanders bevoegd was tot het opleggen van de administratieve sanctie.
3.10. De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet van belang was dat de betrokkene daadwerkelijk aan het bellen was. De gemachtigde heeft ontkend dat de betrokkene tijdens het rijden heeft gebeld, dan wel een mobiele telefoon heeft vastgehouden. Onder overlegging van verklaringen van de echtgenote v[getuige]ne en van [getuige] heeft de gemachtigde aangevoerd dat de echtgenote van de betrokkene, naast de betrokkene gezeten, rond het tijdstip van de gedraging via de mobiele telefoon van de betrokkene een inkomend gesprek heeft gevoer[getuige]] een klant van de betrokkene. De betrokkene heeft vermoedelijk slechts aan zijn hoofd gekrabd of aan zijn oor gepeuterd, en de verbalisanten zouden hieruit ten onrechte hebben afgeleid dat hij een mobiele telefoon vasthield. De gemachtigde heeft tevens een brief van Vodafone met twee bijlagen overgelegd, alsmede een ten name van [getuige] gesteld rekeningoverzicht van Deutsche Telekom. De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat het aanvullend proces-verbaal van de verbalisanten Sanders en Jansen d.d. 6 december 2004 in strijd is met een eerder afgelegde verklaring omtrent de gedraging en dat dit proces-verbaal niet als bewijs mag worden gebruikt omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 152 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), nu het pas is opgemaakt nadat de betrokkene administratief beroep had ingesteld.
3.11. Blijkens diens ambtsedige verklaring in het zaakoverzicht van het CJIB heeft de verbalisant Sanders het volgende waargenomen: "Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn linkerhand vasthield. Bij de staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof van het merk Nokia 3210. [...]. Verklaring betrokkene: ik heb niet getelefoneerd.".
3.12. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 6 december 2004 hebben de verbalisanten Sanders en Jansen onder meer het volgende verklaard: "[...]. Wij verbalisanten zagen nadat de personenauto ons opvallende dienstvoertuig aan de voorzijde stapvoets passeerde dat de bestuurder een mobiele telefoon in zijn linkerhand vasthield en deze tegen zijn linkeroor gedrukt hield. Wij verbalisanten volgden bovengenoemde personenauto en gaven deze een stopteken. Nadat ik
1e verbalisant bestuurder aansprak zag ik 1e verbalisant dat de bijrijder met een mobiele telefoon aan het telefoneren was. Ik 1e verbalisant deelde bestuurder mede dat wij verbalisanten hadden waargenomen dat deze tijdens het besturen van een motorvoertuig een mobiele telefoon vasthield. [...]. Verklaring betrokkene: "Ik was niet aan het telefoneren. Op het moment dat ik jullie passeerde had ik jeuk aan mijn oor dus zat ik met een vinger in mijn oor. Ik denk dat jullie dit interpreteerden als telefoneren. Ik zag dat jullie niet in mijn richting keken toen ik jullie passeerde dus kunnen jullie ook niets hebben waargenomen.".
Opmerking verbalisanten: "Wij verbalisanten zagen duidelijk dat Kaniewski een mobiele telefoon in zijn linkerhand hield en deze tegen zijn linkeroor gedrukt hield. Dit hebben wij duidelijk kunnen waarnemen omdat Kaniewski ons verbalisanten stapvoets naderde. Hierdoor konden wij verbalisanten duidelijk zien dat Kaniewski een mobiele telefoon tegen zijn linkeroor gedrukt hield, onze waarneming werd bevestigd nadat deze ons aan de voorzijde van ons dienstvoertuig passeerde. Dit was op een afstand van circa twee meter.[...].".
3.13. Voor zover de gemachtigde heeft gesteld dat het aanvullend proces-verbaal niet als bewijs zou mogen dienen aangezien het na de fase van het administratieve beroep is opgesteld overweegt het hof dat de op deze procedure betrekking hebbende regelgeving en jurisprudentie geen grondslag bieden voor deze stelling.
3.14. Anders dan de gemachtigde heeft gesteld blijkt niet uit de stukken van het geding dat de verklaringen van de verbalisanten in het aanvullend proces-verbaal strijdig zijn met de verklaring van de verbalisant Sanders zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB.
3.15. Art. 61a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV1990) luidt als volgt: Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of invalidenvoertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden.
3.16. De Nota van Toelichting bij de invoering van deze bepaling vermeldt onder meer dat in artikel 61a RVV 1990 wordt gesproken van het vasthouden van een mobiele telefoon en niet van telefoneren. Ten eerste wordt hiermee de afwijzing van het fysieke aspect van het handmatig telefoneren beter tot uitdrukking gebracht. Onder vasthouden wordt verstaan het in de hand houden, het tussen oor en schouder geklemd houden etc. Ten tweede kan bij de term telefoneren onduidelijkheid bestaan wanneer daarvan sprake is. Is dat op het moment dat de telefoon ter hand wordt genomen, een nummer wordt ingetoetst of bijvoorbeeld op het moment dat de verbinding tot stand komt. Ten derde wordt met de term telefoneren de reikwijdte beperkt tot overdracht van spraak. Door de gekozen formulering van artikel 61a RVV 1990 wordt tevens het verzenden of ontvangen van SMS-berichten of e-mailberichten of internetten met een mobiele telefoon tijdens het rijden onder de verbodsbepaling gebracht. Ten vierde heeft het openbaar ministerie aangegeven dat een verbod op telefoneren aanzienlijk moeilijker te handhaven is dan het verbod op het vasthouden van een mobiele telefoon.
3.17. Het voorgaande brengt mee dat, zoals de kantonrechter terecht heeft geoordeeld, niet van belang is of de betrokkene daadwerkelijk heeft getelefoneerd toen hij zijn mobiele telefoon vasthield. Uit de daartoe door de gemachtigde in het geding gebrachte bewijsstukken, waaronder de verklaringen van [getuige] en de echtgenote van de betrokkene, blijkt overigens dat rond het tijdstip van de gedraging met een mobiele telefoon van de betrokkene daadwerkelijk is getelefoneerd terwijl hij reed.
3.18. Voor zover de gemachtigde heeft bestreden dat de betrokkene tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden ziet het hof in het daaromtrent aangevoerde geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de waarneming is gedaan door twee verbalisanten en dat het voertuig van de betrokkene het dienstvoertuig van de ambtenaren op korte afstand, stapvoets rijdend, is gepasseerd. Dat de verbalisanten bij staandehouding hebben waargenomen dat de echtgenote van de betrokkene een mobiele telefoon in haar hand had, sluit geenszins uit dat de betrokkene deze aan zijn echtgenote heeft overhandigd toen het politievoertuig zijn voertuig volgde en een stopteken gaf. Tegenover de stellige, op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte, opgemaakte verklaringen van de verbalisanten leggen de verklaringen van de echtgenote van de betrokke[getuige]] naar het oordeel van het hof minder gewicht in de schaal, nu zij als mogelijke belanghebbenden als minder objectieve en minder onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt.
3.19. Het voorgaande in aanmerking genomen stelt het hof vast dat de gedraging is verricht en dat de beslissing van de kantonrechter dient te worden bevestigd.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.