
Jurisprudentie
AU6436
Datum uitspraak2005-11-04
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2144 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2144 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aan betrokkene was ten onrechte een toeslag voor een één-oudergezin toegekend. Bevoegd tot herziening.
Uitspraak
04/2144 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft bij brief van 19 april 2004 hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 maart 2004, reg.nr. AWB 03/239, waarbij haar beroep tegen het door haar bestreden besluit van 6 januari 2003 ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 september 2005. Aldaar is appellante verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde Han Oei. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat appellante wist of redelijkerwijze had kunnen weten, dat haar ten onrechte een toeslag voor een één-oudergezin werd toegekend en dat gedaagde bevoegd was het besluit waarbij deze toeslag was toegekend te herzien.
Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de wijze waarop gedaagde van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt niet onredelijk is.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen door haar reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad kan zich verenigen met de conclusies en overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom hetgeen appellante heeft aangevoerd niet kan slagen.
Het door de gemachtigde van appellante ter zitting ingenomen standpunt dat het onjuist is dat gedaagde terugkomt op een eerder genomen beslissing miskent dat in artikel 7.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000, gedaagde uitdrukkelijk de bevoegdheid is toegekend om in een situatie als hier in geding een besluit te herzien.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.
GdJ