Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6455

Datum uitspraak2005-11-10
Datum gepubliceerd2005-11-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/1808
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag fosfaat- en stikstofheffing. Meststoffenwet en ministeriële regelingen. Foute, onnauwkeurige en willekeurige belastingheffing?


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/1808 Uitspraakdatum: 10 november 2005 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, [gemachtigde], en de Inspecteur van Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, [gemachtigde]. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1998 naheffingsaanslag fosfaat- en stikstofheffing opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2005 te Arnhem. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota overgelegd. Partijen zijn daar verschenen. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: Eiser heeft sinds 1997 een mestsilo in gebruik. Deze mestsilo is geregistreerd onder mestnummer 0[1]. Bij dit mestnummer hoort geen grond. Verweerder heeft met dagtekening 17 februari 2003 aan eiser naheffingsaanslagen fosfaat- en stikstofheffing voor het heffingsjaar 1998 opgelegd (aanslagnummers 0[1]MF9802 en 0[1]MS9802). De fosfaatheffing van € 3.757,30 is geheven over een berekend fosfaatoverschot van 828 kg. De stikstofheffing van € 197,85 is geheven over een berekend stikstofoverschot van 291 kg. 3. Het geschil Ter zitting heeft eiser aangegeven dat verweerder gelet op de afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen 1998 het fosfaat- en stikstofoverschot goed heeft berekend. Eiser is echter van mening dat er sprake is van grote onnauwkeurigheden bij de bemonstering en analyse van dierlijke meststoffen. Dit leidt tot foute, onnauwkeurige en willekeurige belastingheffing, aldus eiser. Eiser verwijst in dat kader naar pagina 3 van productie 5 bij het verweerschrift. Uit het overzicht dat daar gegeven wordt blijkt dat er op dezelfde dag vijf vrachten mest zijn afgevoerd. De “26 ton vrachten” hebben echter per kilo een totaal ander fosfaat- en stikstofgehalte dan de “14 ton vrachten”. Ook heeft eiser aangevoerd dat er in 1998 vrijwel evenveel ton mest is afgevoerd als is aangevoerd. Toch is er sprake van een fosfaat- en stikstofoverschot. Ook hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de bemonstering en analyse van dierlijke meststoffen onnauwkeurig is geweest, aldus eiser. Omdat eiser vanaf 1999 niet langer de mestsilo in gebruik heeft, biedt de verruimde verrekeningsperiode geen soelaas voor eiser. Eiser concludeert dat de ministeriële regelingen die betrekking hebben op de bemonstering en analyse van dierlijke meststoffen een toetsing aan het verbod van willekeur niet kunnen doorstaan. Verweerder heeft aangegeven dat diverse onderzoeken geen aanleiding hebben gegeven om de regelgeving te wijzigen. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil Bij Wet van 2 mei 1997 (Stb. 360) is de Meststoffenwet gewijzigd en is in Hoofdstuk IV het zogenaamde “mineralenaangiftesysteem” (hierna: Minas) ingevoerd. Deze wetswijziging is op 1 januari 1998 in werking getreden. Ter uitvoering van de Meststoffenwet heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (hierna: de Minister) een aantal regelingen vastgesteld, waaronder de Regeling erkenning monsternemers Meststoffenwet, de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en organische meststoffen en de Regeling diervoeders Meststoffenwet. In 2001-2002 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van Minas. Bij brief van 31 mei 2002 heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderzoeksresultaten van de Evaluatie Meststoffenwet 2002 (TK, vergaderjaar 2001-2002, 28 385, nr. 1). In deze brief wordt melding gemaakt van knelpunten ten aanzien van de Minasheffingen. De Minister merkt hierover het volgende op: “Uit de praktijk komen geluiden over Minasheffingen op varkensbedrijven, die vrijwel geen landbouwgrond hebben. Dit is vreemd omdat op deze bedrijven geen mineralen naar de bodem kunnen verdwijnen. Daarenboven is het afvoeren van mest goedkoper dan het betalen van een heffing. Op dit moment worden voor de heffingen twee oorzaken genoemd. In de eerste plaats (.....). In de tweede plaats kan er sprake zijn van fouten bij de bemonstering en analyse van mest en voer. Op dit punt zijn er geen aanwijzingen voor structurele tekortkomingen. Het onderzoek wordt het komende jaar voortgezet en de resultaten zullen worden besproken in het overleg met het bedrijfsleven.” De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (hierna: de Staatssecretaris) heeft de Tweede Kamer bij brief van 1 november 2002 nader geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van het zogenaamde Minasgat. De Staatssecretaris vat de voorlopige conclusies van het onderzoek als volgt samen: ? De omvang van het Minas-gat verschilt per bedrijf. Slechts een klein deel van de bedrijven moet in alle afgelopen drie de jaren (1998 t/m 2000) heffing betalen (circa 10%). ? De vastlegging van mineralen in varkens is in de Meststoffenwet op een te laag niveau vastgesteld. (...) ? Uit de huidige onderzoeksgegevens blijkt dat onnauwkeurigheden in de opgegeven mineralengehalten van voer geen rol van betekenis spelen bij het Minas-gat. ? Er zijn geen structurele fouten in het Minas-stelsel aan het licht gekomen. Onnauwkeurigheden (toevallige fouten) in de mestbemonstering, zowel afwijkingen naar boven als naar beneden, kunnen op dit moment als een oorzaak van het Minas-gat worden aangemerkt. ? In mestputten kunnen bezinklagen ontstaan, waarin fosfaat wordt opgeslagen. Of alleen bedrijven die heffing moeten betalen dit probleem hebben is niet bekend. Bezinklagen kunnen dan ook niet in zijn algemeenheid als een oorzaak van het Minas-gat worden aangemerkt. Nader onderzoek wordt uitgevoerd. (TK, vergaderjaar 2002-2003, 28 385, nr. 3) Om het bedoelde Minas-gat te dichten is bij Wet van 10 december 2003 (Stb. 542) ter inperking van de nadelige gevolgen van de variaties bij de mestbemonstering de in artikel 43 van de Meststoffenwet bedoelde verrekeningstermijn verlengd van drie jaar tot zes jaar. De wetgever in formele zin is, zo volgt uit het voorgaande, geïnformeerd over de knelpunten in het systeem van Minasheffingen met betrekking tot het – op ministeriële regeling(en) gebaseerde – systeem van bemonsteren en analyseren van mest. De formele wetgever heeft de knelpunten onderkend en in het systeem met terugwerkende kracht de in artikel 43 van de Meststoffenwet neergelegde verrekeningstermijn verruimd, evenwel met instandhouding van het systeem zoals dat door de Minister – in het kader van delegatie – is ontworpen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de Minister regelingen heeft uitgevaardigd die niet in overeenstemming zijn met datgene wat de formele wetgever voor ogen heeft gehad met betrekking tot de Meststoffenwet. De rechtbank is van oordeel dat in deze context vaststaat dat de onderhavige ministeriële regelingen in overeenstemming zijn te achten met doel en strekking van de Meststoffenwet en dat toetsing van deze ministeriële regelingen aan de algemene rechtsbeginselen, waaronder het verbod tot willekeur, feitelijk tot gevolg heeft dat de formele wetgeving wordt getoetst. Op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter echter niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, respectievelijk de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.M. Bijker - Veen. De beslissing is op 10 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem ; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.