Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6573

Datum uitspraak2005-11-22
Datum gepubliceerd2005-11-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 05/1296
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Eiser vordert te Staat der Nederlanden bevelen eiser onmiddellijk, althans binnen de kortst mogelijke in dit vonnis te bepalen termijn, te plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats te bieden [...] te bepalen dat eiser onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld indien hij niet binnen de in dit vonnis te bepalen termijn in een tbs-kliniek wordt geplaatst. [...] Zie ook LJ-nummer: AU 6572


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 22 november 2005, gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1296 van: [eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] te [plaatsnaam], eiser, procureur mr. M.L. Kleyn, advocaat mr. R. Hörchner te Breda, tegen: de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), zetelende te ’s-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. A.Th.M. ten Broeke. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 november 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Eiser is geboren op 9 december 1985. Toen hij zeventien jaar oud was, heeft hij een aantal strafbare feiten gepleegd. In verband met die feiten is hij op 15 november 2003 aangehouden. Sindsdien is hij gedetineerd. 1.2. Bij vonnis van 5 augustus 2004 heeft de rechtbank Dordrecht eiser – met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht – onder meer veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Bovendien heeft zij hem de maatregel opgelegd van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege, met het advies om die maatregel uiterlijk te laten aanvangen na de tenuitvoerlegging van één jaar werkelijke gevangenisstraf. Op 20 augustus 2004 is het vonnis onherroepelijk geworden. 1.3. Vanaf 20 augustus 2004 kwam eiser in aanmerking voor plaatsing in een tbs-kliniek. Wegens een groot tekort aan plaatsen in tbs-klinieken is eiser toen op een wachtlijst voor zogenoemde ‘Fokkens-wachtenden’ terechtgekomen. 1.4. Op 9 maart 2005 had eiser (na aftrek van voorarrest) tweede derden van zijn gevangenisstraf ondergaan, zodat hij zonder tbs in beginsel in aanmerking zou zijn gekomen voor vervroegde invrijheidsstelling. Sinds die datum is eiser tbs-passant en staat hij op de ‘centrale passantenwachtlijst’ voor de categorie ‘mannen, normaal begaafd, persoonlijkheidsstoornis’. Op 8 november 2005 stond hij op de elfde plaats op die lijst. 1.5. Bij uitspraak van 24 augustus 2005 heeft de desbetreffende beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna ‘de beroepscommissie) onder meer het volgende overwogen: ‘Uit de medische verklaring van 1 juni 2005 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam/Dordrecht [..] blijkt dat de psychische conditie van klager [zijnde eiser, toevoeging voorzieningenrechter] op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. [..] Wel vraagt de beroepscommissie de aandacht van de Minister voor een spoedige plaatsing van klager, gelet op zijn jeugdige leeftijd en de aanbeveling van de forensisch psychiater om de behandeling zo spoedig mogelijk te laten aanvangen, omdat behandeling van een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling in een vroeg stadium mogelijk een gunstiger beloop heeft.’ 1.6. Bij brief van 29 september 2005 heeft de advocaat van eiser gedaagde gemotiveerd verzocht om eiser uiterlijk op 1 november 2005 in een tbs-kliniek te plaatsen. 1.7. Bij brief van 30 september 2005 heeft gedaagde meegedeeld dat hij niet aan dat verzoek zal voldoen. Die brief vermeldt onder meer het volgende: ‘Er zijn naast uw cliënt nog vele andere ter beschikking gestelden die even lang of (veel) langer dan hem wachten op plaatsing. Slechts bij hoge uitzondering wordt er afgeweken van de volgorde op de wachtlijst. Er dient dan sprake te zijn van een verblijf op de FOBA en een rapportage van een onafhankelijke psychiater die heeft vastgesteld dat er sprake is van detentieongeschiktheid. Tot op heden heb ik geen alarmerende signalen ontvangen waaruit zou blijken dat hier sprake van is.’ 2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer 2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven: a. gedaagde te bevelen eiser onmiddellijk, althans binnen de kortst mogelijke in dit vonnis te bepalen termijn, te plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats te bieden; b. te bepalen dat eiser onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld indien hij niet binnen de in dit vonnis te bepalen termijn in een tbs-kliniek wordt geplaatst. 2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. a. Eiser is inmiddels al langer dan zes maanden tbs-passant, hetgeen overduidelijk in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). b. Op grond van het bepaalde in artikel 42 lid 2 Penitentiaire maatregel (PM) behoorde eiser zo spoedig mogelijk na 20 augustus 2004, de datum waarop het vonnis van de rechtbank Dordrecht onherroepelijk is geworden, zo spoedig mogelijk in een tbs-kliniek geplaatst te worden. Daarnaast waren er zelfs redenen voor vervroegde plaatsing als bedoeld in artikel 43 lid 3 PM: - de rechtbank Dordrecht heeft geadviseerd om de tbs eerder te laten ingaan; - zowel de forensisch psychiater als de beroepscommissie hebben aanbevolen eiser spoedig te behandelen; - eiser is jonger dan 23 jaar. c. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden behoort eiser in ieder geval voorrang te krijgen boven de andere personen die thans op de desbetreffende wachtlijst staan voor plaatsing in een tbs-kliniek. Gedaagde is aan die omstandigheden echter volstrekt voorbijgegaan. 2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt door hem tot op heden niet in een tbs-kliniek te plaatsen. De burgerlijke rechter is daarom bevoegd om van eisers vorderingen kennis te nemen. Daarnaast is eiser ontvankelijk in zijn vorderingen. Er staat voor hem geen andere rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter en hij heeft een onmiskenbaar spoedeisend belang bij zijn vorderingen. 3.2. Zoals tussen partijen niet in geschil is, is – mede gelet op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 inzake Brand/Nederland (NJ 2005, 57) – een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd met artikel 5 lid 1 EVRM. Nu eiser inmiddels ruim negen maanden tbs-passant is, moet reeds daarom geoordeeld worden dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door hem niet in een tbs-kliniek te plaatsen. 3.3. Dit brengt echter nog niet mee dat het door eiser gevorderde bevel tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek zonder meer moet worden toegewezen. Een dergelijke beslissing zou immers geen recht doen aan de belangen van andere personen op de wachtlijst. Dit zou echter anders zijn indien er bijzondere omstandigheden zouden bestaan die meebrengen dat eiser voorrang behoort te krijgen boven die andere personen. 3.4. Aan de orde is daarom de vraag of er in dit geval sprake is van dergelijke omstandigheden. Voorshands lijkt dat in zekere mate het geval te zijn, mede gelet op eisers jeugdige leeftijd, het advies van de rechtbank Dordrecht en de onder 1.5 geciteerde (overige) overwegingen van de beroepscommissie. 3.5. Gedaagde heeft in dit kort geding aan de hand van enkele bijzonderheden van (niet bij name genoemde) andere personen enig inzicht gegeven in de door hem gemaakte rangschikking. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek, maar dat de door hem aangevoerde omstandigheden er wel toe zullen leiden dat hij in het eerste kwartaal van 2006 geplaatst zal worden. 3.6. In hoeverre een plaatsing in het eerste kwartaal van 2006 recht doet aan hetgeen onder 3.4 is overwogen, kan binnen het beperkte kader van dit kort geding niet goed beoordeeld worden. Daartoe zijn de – bij uitstek aan gedaagde bekende – omstandigheden van de andere personen op de wachtlijst onvoldoende duidelijk geworden. Gedaagde heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij andere personen op de wachtlijst zich bijzondere omstandigheden voordoen van – globaal gezegd – dezelfde ernst als die aan de zijde van eiser. In redelijkheid vormt dit aanleiding om gedaagde te bevelen om eiser uiterlijk zo vroeg mogelijk in het eerste kwartaal van 2006 in een tbs-kliniek te plaatsen, dus uiterlijk op 1 januari 2006. Voor een (nog) eerdere uiterste datum bestaat naar voorlopig oordeel onvoldoende basis; niet omdat de situatie waarin eiser verkeert dat niet noodzakelijk maakt, maar omdat de gevolgen van een eerdere plaatsing van eiser voor anderen, die in dit kort geding niet zijn gehoord, onvoldoende zijn te overzien. 3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 2.1 sub a weergegeven vordering zal worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld. De onder 2.1 sub b weergeven vordering zal worden afgewezen. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat gedaagde dit vonnis zal nakomen. Gedaagde zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: beveelt gedaagde om uiterlijk op 1 januari 2006 eiser te plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats te bieden; veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.145,60, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 244,-- aan griffierecht en € 85,60 aan dagvaardingskosten; bepaalt dat gedaagde deze kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet betalen aan de griffier van deze rechtbank; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier. jwo