
Jurisprudentie
AU6682
Datum uitspraak2005-11-18
Datum gepubliceerd2005-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508910/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508910/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een loon- en verhuurbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 september 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200508910/2.
Datum uitspraak: 18 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een loon- en verhuurbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 september 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar verzoekers, in persoon van [gemachtigde], bijgestaan door E. Verkaik, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekers zijn voor het door hen ingediende verzoek € 138,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Verzoekers zijn bij aangetekende brief van 26 oktober 2005 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant dient te zijn betaald op het adres van de Raad van State. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant betaald op het adres van de Raad van State. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekers in verzuim zijn geweest.
2.3. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005
271-446.

