Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6821

Datum uitspraak2005-11-23
Datum gepubliceerd2005-11-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers99489 / HA ZA 05-209
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onderhoudsverplichting op grond van boek 1 BW of op grond van artikel 6:162 BW?


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 23 november 2005 Zaaknummer : 99489 / HA ZA 05-209 De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen inzake [Voornamen en achternamen eiseressen], wonende te [woonplaats], eiseressen, procureur mr. P.H.M. Hartmans-Jansen (toevoeging); tegen: [Voornaam en achternaam gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. S. Salvador-Müller (voorwaardelijke toevoeging), advocaat mr. F.L.L. Vermeeren. 1. Het verloop van de procedure Eiseressen, [Namen eiseressen] en gezamenlijk te noemen “[Eiseressen]”, hebben gedaagde, [Naam gedaagde], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn 5 producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van 3 producties geantwoord. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1. [Eiseressen] stellen dat [Gedaagde], geboren op [geboortedatum], in de periode van 1 juli 1999 tot en met 21 april 2000 [Eiseres sub 1], geboren op [geboortedatum], seksueel heeft misbruikt. [Eiseres sub 1] is als gevolg van dit seksueel misbruik zwanger geworden en uiteindelijk op [geboortedatum] bevallen van een zoontje, [Naam zoontje]. [Gedaagde] heeft door het plegen van voornoemd seksueel misbruik artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) overtreden en aldus een toerekenbare onrechtmatige daad jegens [Eiseres sub 1] gepleegd en [Gedaagde] is gehouden de daaruit voortvloeiende, reeds geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. De kosten van opvoeding en verzorging van [Naam zoontje] zijn het gevolg van het onrechtmatig handelen van [Gedaagde] en zijn derhalve aan te merken als vermogensschade in de zin van de artikelen 6:95 en 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). 2.2. [Eiseres sub 2], de moeder van [Eiseres sub 1], neemt vanaf de geboorte van [Naam zoontje] de kosten van zijn opvoeding en levensonderhoud voor haar rekening omdat [Eiseres sub 1], gezien haar leeftijd ten tijde van de geboorte van [Naam zoontje] en haar uithuisplaatsing, hiertoe (nog) niet in staat is. Deze kosten zijn te kwalificeren als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 BW. [Eiseres sub 1] heeft tot op de dag van de comparitie na antwoord (6 juli 2005) nooit kosten gehad voor de verzorging en opvoeding van [Naam zoontje]. 2.3. De schade van [Eiseres sub 2] wordt vooralsnog op grond van de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) tot 1 januari 2005 begroot op € 12.832,90. De schadeopstelling is gebaseerd op de laagste inkomensschaal, gepubliceerd in “Geldwijzer, kinderen tot 12 jaar”, NIBUD 2002, Utrecht. Vanaf 1 januari 2005 tot het 21e levensjaar van [Naam zoontje] zullen de kosten van zijn onderhoud op basis van de NIBUD-normen ruim € 28.000,- bedragen. Omdat op dit moment nog onduidelijk is wanneer [Eiseres sub 1] de opvoeding en verzorging van [Naam zoontje] zal overnemen, kan thans nog niet worden vastgesteld welk deel hiervan aan [Eiseres sub 1] en welk deel hiervan aan [Eiseres sub 2] toekomt. 2.4. [Eiseressen] hebben op grond van het vorenstaande gevorderd om bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad: 1. [Gedaagde] te veroordelen aan [Eiseres sub 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, de materiële en immateriële schade die [Eiseres sub 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van bedoelde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is geleden, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der voldoening; 2. [Gedaagde] te veroordelen aan [Eiseres sub 2], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de materiële schade die [Eiseres sub 2] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van bedoelde onrechtmatige daad, zijnde tot 1 januari 2005 begroot op een bedrag van € 12.832,90, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, voor het overige nader op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [geboortedatum] subsidiair vanaf de dag dezer dagvaarding tot de dag der voldoening; 3. [Gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding. 2.5. [Gedaagde] voert verweer hetwelk - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende inhoudt. 2.6. [Eiseressen] moeten allereerst niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de vordering tot vergoeding van door [Eiseres sub 1] geleden immateriële schade. [Eiseres sub 1] heeft op dit punt haar vorderingsrecht immers geheel ge- en verbruikt omdat [Gedaagde] reeds bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 27 december 2001 is veroordeeld om aan [Eiseres sub 1] een bedrag van fl. 10.000,- te betalen ter vergoeding van dezelfde immateriële schade als waarvan thans vergoeding wordt gevorderd en het daarbij niet betrof een toewijzing bij wijze van voorschot. 2.7. Voorts gaat het in deze zaak om een claim van een moeder jegens een vader. Op grond van het bepaalde in de artikelen 1:406 juncto 1:394 BW bestaat de mogelijkheid om een ouder, en daaronder dus ook te verstaan een verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, juridisch aan te spreken op zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind. Daartoe moet dan bij de bevoegde rechtbank door de andere ouder of voogd een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een bedrag dat deze ouder/verwekker ten behoeve van het kind zal moeten betalen. Gelet hierop wordt door [Eiseressen] de “verkeerde” juridische weg bewandeld als gevolg waarvan zij niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, dan wel moet zulks leiden tot afwijzing van hun meerbedoelde vorderingen. 2.8. Verder heeft de geslachtsgemeenschap tussen [Gedaagde] en [Eiseres sub 1] met instemming van beide partijen plaatsgevonden. Meisjes van 13 hebben wel degelijk besef van de consequenties van seks en hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. 2.9. Ten aanzien van de gestelde schade verweert [Gedaagde] zich als volgt: - de oorzaak van de geboorte van [Naam zoontje] verdient weliswaar afkeuring, maar zijn leven is niet te duiden als “wrongful life” en/of schade. Daarmee zijn de kosten die voor zijn levensonderhoud moeten worden gemaakt ook niet als schade te duiden; - de opvoedingskosten voor [Naam zoontje] zijn niet als vermogensschade te kwalificeren. Zij vallen niet onder de schutz-norm van artikel 6:162 BW; - er is door [Eiseres sub 1] en [Eiseres sub 2], nadat [Eiseres sub 1] met [Gedaagde] geslachtsgemeenschap heeft gehad, voor gekozen geen abortus te laten plegen, maar het kind ter wereld te brengen. Het betreft hier een keuze, met gevolgen, waarvoor [Eiseres sub 1] en [Eiseres sub 2] (in beginsel) zelf aansprakelijk zijn en waarvoor niet [Gedaagde], althans niet onbeperkt, aansprakelijk is te houden. [Gedaagde] is derhalve in ieder geval niet aansprakelijk voor vergoeding van alle gevolgen die direct en/of indirect verbonden zijn aan de opvoeding van [Naam zoontje]; - de onder 7 van de inleidende dagvaarding becijferde kosten tonen niet aan noch maken zij zelfs maar aannemelijk dat deze kosten/betalingen ook daadwerkelijk zijn gedaan dan wel door [Eiseressen] zijn gedragen. Als er schade vergoed moet worden, dient dat de werkelijk geleden schade te zijn. Deze moet dus concreet worden gemaakt, hetgeen thans niet is geschied. Ook om deze reden moet de vordering worden afgewezen, en - het is niet duidelijk dat [Eiseres sub 1], indien dit alles niet was gebeurd, geen kind had gehad. 3. De beoordeling 3.1. [Gedaagde] heeft erkend dat hij seksuele gemeenschap heeft gehad met [Eiseres sub 1] in de periode dat zij haar 14de verjaardag vierde en dat hij de vader is van de op [geboortedatum] geboren [Naam zoontje]. Aldus staat vast dat hij artikel 245 Sr heeft overtreden en dus onrechtmatige heeft gehandeld. Voorzover [Gedaagde] met zijn stelling dat de gemeenschap heeft plaatsgevonden met instemming van [Eiseres sub 1], heeft willen betogen dat door die instemming de onrechtmatigheid is komen te vervallen, is dit betoog onjuist. De norm “Gij zult geen gemeenschap hebben met iemand onder de 16 jaar” is immers mede zo streng en onverbiddelijk omdat personen onder de 16 jaar geacht worden de gevolgen van ontuchtige handelingen (waaronder de financiële gevolgen verbonden aan het hebben van een kind) niet, althans niet voldoende, te kunnen overzien. De vraag of de gemeenschap heeft plaatsgevonden met instemming van [Eiseres sub 1] is dan ook niet relevant. 3.2. In de strafzaak tegen [Gedaagde] heeft [Eiseres sub 1] zich – wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder – als benadeelde partij gevoegd. [Eiseres sub 1] heeft uit dien hoofde een vordering strekkende tot vergoeding van geleden immateriële schade ingediend. Deze vordering is, zo blijkt uit het dictum van het arrest van het gerechtshof, geheel toegewezen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch motiveerde deze toewijzing destijds als volgt: “Het hof acht de hoogte van de vordering op grond van het navolgende passend. Het slachtoffer is bevallen van een kind en heeft gesteld dat verdachte de biologische vader is van dat kind. Het kind is, volgens het slachtoffer, verwekt door de bewezenverklaarde handelingen van verdachte. Voor verwerking van de gebeurtenissen die nu op het slachtoffer afkomen is zij in therapie. De impact van het bewezenverklaarde is zeer ernstig en heeft in hoge mate geleid tot gederfde levensvreugde bij het slachtoffer. (...) Uit het vorenstaande volgt dat de psychische schade, gesteld door het slachtoffer, rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit en dat derhalve, naar het oordeel van het hof, de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade voor toewijzing vatbaar is”. In de onderhavige procedure wordt wederom vergoeding van door [Eiseres sub 1] geleden immateriële schade gevorderd. Ter comparitie wordt deze vordering door [Eiseres sub 2] nader onderbouwd. Zij stelt: “Het gaat goed met [Naam zoontje], maar iedere morgen worden wij geconfronteerd met hetgeen met [eiseres sub 1] is gebeurd. Wij hebben er nog erg veel moeite mee”. 3.3. Gelet op het vorenstaande vorderen [Eiseressen] thans vergoeding van immateriële schade. Nu de vordering door het gerechtshof niet bij wijze van voorschot is toegewezen en de Hoge Raad het cassatieberoep heeft verworpen, kunnen [Eiseressen] niet wederom vergoeding van deze schade vorderen. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen. 3.4. [Gedaagde] stelt – kort gezegd – dat hij de verwekker van het kind is en dat boek 1 BW exclusief de onderhoudsverplichting van kinderen door verwekkers regelt. Vanwege deze exclusiviteit, aldus [Gedaagde], is het niet relevant of de verwekkingsdaad al dan niet onrechtmatig is geweest. Deze stelling van [Gedaagde] is relevant omdat [Eiseressen] willens en wetens als grondslag voor hun vordering enkel en alleen aanvoeren dat [Gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en als schade de opvoedingskosten van [Naam zoontje] vorderen. Deze stelling van [Gedaagde], die de problematiek omtrent samenloop van rechtsgronden aan de orde stelt, slaagt. Boek 1 BW bevat overwegend dwingendrechtelijke bepalingen. In elk geval dwingendrechtelijk is het merendeel van de bepalingen omtrent levensonderhoud en de wijze van berekening daarvan. Daarbij komt dat de wetgever onderhoudsplichtig heeft gemaakt elke verwekker, dus ongeacht de wijze waarop de verwekkingsdaad zijdens de verwekker tot stand is gekomen. Aldus brengt boek 1 BW onvermijdelijk met zich dat de verwekker slechts tot het betalen van levensonderhoud kan worden aangesproken en niet tot het betalen van schade (vergelijk ook HR 2 mei 2003, NJ 2003, 467) 3.5. Nu [Eiseressen] hun vordering expliciet op artikel 6:162 BW hebben gegrond en daarmee niet per vergissing voor een verkeerd procesinleidend stuk hebben gekozen, zal de rechtbank de wisselbepaling van artikel 69 Rv niet toepassen. Het is immers niet duidelijk of [Eiseressen] een alimentatieverzoek willen instellen. 3.6. Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat [Eiseressen] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dienen te dragen. 4. De beslissing De rechtbank: wijst de vordering af; veroordeelt [Eiseressen] in de kosten van het geding aan de zijde van [Gedaagde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 294,00 aan vastrecht en € 904,00 voor salaris procureur, op de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van deze rechtbank. Dit vonnis is gewezen door mrs. J.M. Penn-Te Strake, J.R. Sijmonsma en I.M. Etman, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. DK