Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6892

Datum uitspraak2005-10-21
Datum gepubliceerd2005-11-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/01086
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende betwist niet dat zij terstond na de uitreiking van de belastingaanslagen en de dwangbevelen van haar belastingschuld heeft kennisgenomen, maar zij stelt dat zij niet in de gelegenheid is geweest die belastingschuld te voldoen, omdat onmiddellijk na uitreiking van de belastingaanslagen en de dwangbevelen beslag op haar banksaldi is gelegd en zij geen andere mogelijkheden had om die schulden te voldoen. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 29 mei 1996, nr. 30 212, BNB 1996/249, brengt hetgeen is bepaald in de artikelen 11, 12 en 15 van de Invorderingswet 1990 mee dat het onaanvaardbaar is dat de ontvanger kosten van invordering in rekening zou kunnen brengen zonder dat de belastingschuldige in de gelegenheid is geweest van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 03/01086 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X BV te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Ontvanger) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende zijn bij beschikking van 20 december 2002 kosten in rekening gebracht voor het betekenen van dwangbevelen ter zake van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen met aanslagnummer 1 en 2, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer A, tot bijstand vergezeld van mevrouw B alsmede de Ontvanger. 1.4. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 1.6. Het hof heeft in deze zaak op 13 mei 2005 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 13 mei 2005 aan partijen verzonden. 1.10. Bij brief van 15 juli 2005 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Op 17 december 2002 zijn aan belanghebbende de biljetten van een tweetal naheffingsaanslagen uitgereikt, te weten een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1997 ten bedrage van € 50.839,= en een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 1997 ten bedrag van € 10.416,=. Deze belastingaanslagen zijn op de voet van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990 terstond tot het volle bedrag vorderbaar en inbaar verklaard. 2.2. Eveneens op 17 december 2002 zijn aan belanghebbende ter zake van deze belastingaanslagen dwangbevelen uitgereikt. Deze belastingaanslagen en dwangbevelen zijn vrijwel gelijktijdig aan belanghebbende - althans haar directeur - uitgereikt. Terstond daarna is te dezer zake beslag gelegd op haar banksaldi. 2.3. Vervolgens heeft op 20 december 2002 de belastingdeurwaarder bij de onderhavige beschikking kosten voor het betekenen van de eerdergenoemde dwangbevelen in rekening gebracht, ten bedrage van € 2.279,= voor de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen en € 483,= voor de naheffingsaanslag omzetbelasting. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de kosten voor het betekenen van de dwangbevelen terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 29 mei 1996, nr. 30 212, BNB 1996/249, brengt hetgeen is bepaald in de artikelen 11, 12 en 15 van de Invorderingswet 1990 mee dat het onaanvaardbaar is dat de ontvanger kosten van invordering in rekening zou kunnen brengen zonder dat de belastingschuldige in de gelegenheid is geweest van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen. 4.2. Belanghebbende betwist niet dat zij terstond na de uitreiking van de belastingaanslagen en de dwangbevelen van haar belastingschuld heeft kennisgenomen, maar zij stelt dat zij niet in de gelegenheid is geweest die belastingschuld te voldoen, omdat onmiddellijk na uitreiking van de belastingaanslagen en de dwangbevelen beslag op haar banksaldi is gelegd en zij geen andere mogelijkheden had om die schulden te voldoen. 4.3. De Ontvanger heeft niet betwist de stelling van belanghebbende dat onmiddellijk na uitreiking van de belastingaanslagen en de dwangbevelen beslag op de banksaldi van belanghebbende is gelegd en evenmin heeft hij betwist de stelling dat belanghebbende geen andere mogelijkheden bezat om deze schulden te voldoen. Het hof is ook overigens niet gebleken van de onjuistheid van die stellingen en neemt die stellingen daarom als vaststaand aan. 4.4. Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat belanghebbende in de gelegenheid is geweest om de in de naheffingsaanslagen vastgelegde belastingschulden te voldoen. 4.5. De Ontvanger heeft nog gesteld dat belanghebbende al vóór het opleggen van de naheffingsaanslagen ervan op de hoogte had moeten zijn dat zij de nageheven belasting materieel verschuldigd was. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft hij die stelling echter niet aannemelijk gemaakt. In het midden kan daarom blijven of deze door de Ontvanger gestelde omstandigheid in dit geval relevant is. 4.6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De beschikking waarbij de kosten in rekening zijn gebracht moet worden vernietigd. 5. Het griffierecht Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 322,= (waarde per punt) x 1(gewicht van de zaak) is € 322,=, vermeerderd met een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende zelf ad € 22,=, is in totaal € 344,=. 7. Beslissing Het hof: * verklaart het beroep gegrond, * vernietigt de bestreden uitspraak, * vernietigt de beschikkingen waarbij kosten in rekening zijn gebracht voor de betekening van de dwangbevelen ter zake van de naheffingsaanslagen met aanslagnummers 1 en 2, * gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,=, * veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322,= en * wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 oktober 2005 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 oktober 2005 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.