Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6918

Datum uitspraak2005-11-23
Datum gepubliceerd2005-11-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200282605
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen Nu in het opsporingsonderzoek is nagelaten de vervoerder en werkgeefster van de verdachte te horen naar aanleiding van de door de opsporingsambtenaar geconstateerde overtreding gaat het hof uit van de juistheid van de door de verdachte gegeven verklaring dat hij ten tijde van die overtreding niet als schipper aan boord was van het motorschip, daartoe krachtens zijn met die werkgeefster gesloten arbeidsovereenkomst ook niet verplicht was en dat hem door die werkgeefster ook geen nadere instructies waren verstrekt zorg te dragen voor de aanwezigheid van de in randnummer 7.2.3.15 bedoelde deskundige. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof met de verdediging van oordeel dat de verdachte op die tiende oktober 2004 niet als dader kan worden aangemerkt van het hem tenlastegelegde feit.


Uitspraak

Rolnummer: 22-002826-05 Parketnummer(s): 12-039542-04 Datum uitspraak: 23 november 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Middelburg van 14 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 november 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,= subsidiair tien dagen hechtenis. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Aan de verdachte wordt - kort samengevat - verweten dat hij op 10 oktober 2004 al dan niet in vereniging met een ander het motorschip "[naam]", waarin zich gevaarlijke stoffen bevonden, afgemeerd heeft laten liggen in de Buitenhaven van de gemeente Vlissingen terwijl een tweetal voorschriften van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen niet in acht werd genomen. Door en namens de verdachte is betoogd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken om reden dat de betreffende - op het ADNR gebaseerde - voorschriften zich richten tot de vervoerder en niet tot de verdachte. Naar aanleiding hiervan overweegt het hof als volgt. Uit de ten tijde van het tenlastegelegde in werking getreden zijnde Wijziging Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen in verband met herstructurering ADNR [Staatscourant 12 december 2002, nr. 240/pag.20] volgt dat deze wijziging is ingegeven door een tweejaarlijkse revisie van het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR). In de toelichting op deze wijziging wordt het volgende opgemerkt: "Verder is de gelegenheid te baat genomen om duidelijk te maken wie op welk moment in de logistieke keten verantwoordelijk is voor de uitvoering van bepaalde voorschriften. Dit betreft twee categorieën. Enerzijds zijn de verplichtingen van afzender, vervoerder en geadresseerde in de keten verduidelijkt. Anderzijds zijn aan de logistieke keten nu groepen dienstverleners toegevoegd die werkzaamheden verrichten voor de afzender, vervoerder dan wel geadresseerde. Hun verantwoordelijkheden zijn ook expliciet omschreven." De beide in de tenlastelegging genoemde voorschriften zijn opgenomen in Deel 7 van het ADNR met als opschrift "Voorschriften voor het laden, vervoeren, lossen en de overige behandeling van de lading". Nu in het opsporingsonderzoek is nagelaten de vervoerder en werkgeefster van de verdachte te horen naar aanleiding van de door de opsporingsambtenaar geconstateerde overtreding gaat het hof uit van de juistheid van de door de verdachte gegeven verklaring dat hij ten tijde van die overtreding niet als schipper aan boord was van het motorschip, daartoe krachtens zijn met die werkgeefster gesloten arbeidsovereenkomst ook niet verplicht was en dat hem door die werkgeefster ook geen nadere instructies waren verstrekt zorg te dragen voor de aanwezigheid van de in randnummer 7.2.3.15 bedoelde deskundige. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof met de verdediging van oordeel dat de verdachte op die tiende oktober 2004 niet als dader kan worden aangemerkt van het hem tenlastegelegde feit. Een en ander heeft tot gevolg dat naar het oordeel van het hof hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit arrest is gewezen door mrs. J. Borgesius, S.K. Welbedacht en J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. L. Hansman. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2005.