Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6972

Datum uitspraak2005-11-10
Datum gepubliceerd2005-11-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2729 AW + 05/2016 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing tijdelijke toelage berust op niet kenbaar gemaakt beleid.


Uitspraak

04/2729 AW + 05/2016 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 april 2004, nr. AWB 03/3531 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 6 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. van der Net-van der Velde, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. II. MOTIVERING 1. Appellant is werkzaam als beheerder wegen bij de Dienst Stadsbeheer van de gemeente ’s-Gravenhage. Eind 2002 is ten behoeve van hem een Tijdelijke Persoonlijke Toelage (hierna: TPT) aangevraagd, welk verzoek bij besluit van 14 april 2003 is afgewezen. Op 29 juli 2003 heeft gedaagde appellant meegedeeld dat deze afwijzing zal worden herzien wegens een gebrekkige motivering. Bij besluit van 23 september 2003 heeft gedaagde de afwijzing gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van 23 september 2003 vernietigd, omdat - kort gezegd - gedaagde nadere informatie had ingewonnen van de Dienst Stadsbeheer en alvorens te beslissen appellant niet de gelegenheid had gegeven op deze informatie te reageren. Ter beantwoording van de vraag of vervolgens aanleiding bestond voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank overwogen dat de stringentere vaste gedragslijn voor het toekennen van een TPT die gedaagde hanteert, op zichzelf niet onredelijk is te achten. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien voor instandlating van de rechtsgevolgen en gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. 3. Appellant is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met de overweging van de rechtbank inzake de vaste gedragslijn van gedaagde. Gedaagde heeft in de aangevallen uitspraak berust en op 6 september 2004 een besluit genomen ter uitvoering van deze uitspraak. Daarbij is overwogen dat appellant niet in aanmerking komt voor toekenning van een TPT omdat hij niet voor een langere periode boven zijn functie is uitgestegen. Aangezien met dit besluit niet aan het beroep van appellant tegemoet is gekomen, wordt dit beroep ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit van 6 september 2004. 4. het hoger beroep van appellant 4.1. Ingevolge artikel B 7, eerste lid, van de Algemene Beloningsregeling 1992 van de gemeente ‘s-Gravenhage kan aan de ambtenaar die zijn functie volledig uitoefent, het maximumsalaris van de voor hem geldende functionele salarisschaal heeft bereikt en blijkens een over hem uitgebrachte personeelsbeoordeling ten minste goed functioneert, een tijdelijke persoonlijke toelage worden toegekend. Blijkens de bij deze beloningsregeling behorende uitvoeringsbrief van 6 april 1999 moet bij toekenning van de TPT sprake zijn van ten minste goed functioneren. 4.2. Gedaagde hanteert ter uitvoering hiervan voor de Dienst Stadsbeheer de Handleiding Flexibel Beloningsbeleid. Onder punt 2.4 van deze handleiding is opgenomen dat een TPT kan worden toegekend aan medewerkers die het maximumsalaris van de voor de functie geldende functionele salarisgroep hebben bereikt en “duurzaam goed” functioneren. Van duurzaam goed is, aldus de handleiding, sprake indien er ten minste één functioneringsgesprek gevolgd door een beoordeling met het samenvattend oordeel “goed” is uitgebracht. 4.3. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat gedaagde, gelet op het bepaalde in de beloningsregeling, niet de beoordelingsvrijheid bezit om door middel van de handleiding een nadere invulling dan wel beperking te geven aan het in die regeling gegeven criterium ten minste goed functioneren. Dat gedaagde uitsluitend van zijn in artikel B 7 van de regeling neergelegde bevoegdheid gebruik maakt indien mede is voldaan aan het duurzaamheidsvereiste acht de Raad geen onredelijke beleidsbepaling. Anders dan appellant kennelijk meent is geen sprake van een gebonden bevoegdheid, in de zin dat de TPT moet worden verleend bij goed functioneren, maar is aan gedaagde ter zake een discretionaire bevoegdheid toegekend. De bevoegdheid is gemandateerd aan - onder meer - de directeur van de Dienst Stadsbeheer. 4.4. Niet in geschil is dat appellant aan het in de beloningsregeling en in de handleiding gebezigde criterium voldoet. Gedaagde heeft echter desondanks geen aanleiding gezien hem voor een TPT in aanmerking te brengen omdat inmiddels een stringentere gedragslijn wordt gehanteerd. Daarbij is, zoals ter zitting nader is toegelicht, sprake van een extra vereiste, te weten het aanwijsbaar uitzonderlijk goed functioneren van de betrokkene, die niet alleen voortdurend goed, maar ook op een zwaarder niveau dan de eigenlijke functie vereist moet functioneren en als het ware boven zijn functie uitstijgt. Hieraan voldoet appellant volgens gedaagde niet. 4.5. Gedaagde heeft voor de Raad niet inzichtelijk gemaakt sinds wanneer en op welke wijze dit criterium wordt gehanteerd, of dit criterium door gedaagde of met instemming van gedaagde is vastgesteld en of sprake is van een consistent beleid of gedragslijn. Uit de stukken blijkt dat medio 2003 in het directieberaad stadsbeheer is gesproken over een discussienota “bewust belonen” waarin kennelijk voorstellen tot aanpassing van de handleiding zijn besproken. Van enige besluitvorming (van gedaagde of de directie) hieromtrent is de Raad uit de stukken en ook ter zitting niet kunnen blijken. Appellant heeft aangevoerd dat ten tijde van de aanvraag om toekenning van de TPT - eind 2002 - dit criterium nog niet werd gehanteerd en er nog volop discussie was. Bij gebrek aan tegenspraak aanvaardt de Raad deze stelling als juist. Uit een uit september 2003 daterend e-mailbericht dat zich bij de stukken bevindt zou kunnen worden afgeleid dat toentertijd inmiddels een strenger beleid werd toegepast. Dat beleid is echter niet neergelegd in de inmiddels in 2004 nieuw vastgestelde Handleiding Flexibel Belonen van de Dienst Stadsbeheer. Dat dit beleid de instemming van de ondernemingsraad zou hebben is wel gesteld, maar ook daarvan zijn geen stukken overgelegd. 4.6. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het besluit om appellant niet in aanmerking te brengen voor een TPT niet met een beroep op deze gedragslijn kan worden gemotiveerd. Anders dan de rechtbank is de Raad niet het oordeel toegedaan dat de strengere gedragslijn redelijk is te noemen, nu hij over deze gedragslijn geen enkele duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve. 5. het besluit van 6 september 2004 5.1. Vorenstaande overwegingen in 4.5. en 4.6. betreffen evenzeer het nieuwe besluit dat gedaagde ter uitvoering van de aangevallen uitspraak reeds heeft genomen. Dit betekent dat ook dat besluit niet in stand kan blijven en dat gedaagde opnieuw op het bezwaar van appellant moet beslissen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten; Verklaart het beroep voorzover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 6 september 2004 gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Bepaalt dat de gemeente ’s-Gravenhage aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 205,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2005. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) A.D. van Dissel-Singhal.