Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7075

Datum uitspraak2005-11-30
Datum gepubliceerd2005-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-010105-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak moord c.q. doodslag c.q. mishandeling de dood ten gevolge hebbend. Uit het dossier komen voldoende aanwijzingen naar voren, waardoor het aannemelijk is dat slachtoffer is overleden. Tevens volgt uit het dossier dat verdachte en zijn mededader omstreeks 9 februari 2003 buitensporig geweld jegens slachtoffer hebben uitgeoefend. De vraag waar het hof zich onder meer over moet buigen is of de dood van deze slachtoffer is of kan zijn veroorzaakt door dit geweld. Het hof is van oordeel dat verdachte en zijn mededader met de geweldplegingen jegens slachtoffer niet hebben gehandeld met enig opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, dat was gericht op de dood van die slachtoffer. Vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid “welk feit de dood van die slachtoffer ten gevolge heeft gehad”, nu niet kan worden uitgesloten dat slachtoffer is overleden door een andere oorzaak dan door de vrijheidsberoving en de daarbij gepleegde mishandeling, gelet op de onduidelijkheid die is blijven bestaan over die doodsoorzaak en hetgeen na de vrijheidsberoving en de mishandeling nog is voorgevallen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-010105-05 Uitspraak : 30 november 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 15 juni 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-007049-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1966, thans verblijvende in P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de [benadeelde partij 1] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen. De vordering van de [benadeelde partij 2] is geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep. Ten slotte is de vordering van de [benadeelde partij 3] tot een gedeelte van EUR 50,00 toegewezen. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en voorts zal bewezen verklaren hetgeen onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 is tenlastegelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte terzake de feiten 1 en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 2 maanden en terzake feit 2 tot hechtenis voor de duur van 2 maanden. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de [benadeelde partij 2] toe te wijzen tot een bedrag van EUR 1.543,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 30 dagen hechtenis, en de vordering van de [benadeelde partij 3] toe te wijzen tot een bedrag van EUR 50,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 dag hechtenis. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 1] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] tegen diens wil (langdurig) (in een kelder) opgesloten en/of vastgebonden (gehouden) en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen geslagen, welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad; 2. hij op of omstreeks 13 januari 2003, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdend over de weg, het Keizer Karelplein, in elk geval een weg, zo onvoorzichtig of onoplettend en/of zo onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze en/of met hoge snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, althans met zodanige snelheid heeft gereden, dat/waardoor hij in botsing, althans aanrijding is gekomen met de, gezien zijn, verdachtes, rijrichting links van die weg gelegen trottoirband en/of (vervolgens) die weg is overgestoken en/of het rechts van die weg gelegen trottoir is opgereden en/of (vervolgens) aldaar in botsing, althans aanrijding, is gekomen met meerdere, in elk geval een voetganger(s), door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd; 3. hij op of omstreeks 13 januari 2003 in de gemeente Maastricht zich met geweld heeft verzet tegen [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 4] (arrestantenverzorger), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening door opzettelijk gewelddadig te slaan en/of te schoppen en/of zich los trachten te rukken, tengevolge waarvan de arrestantenverzorger [slachtoffer 4] enig lichamelijk letsel bekwam. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat uit het dossier voldoende aanwijzingen naar voren komen, waardoor het aannemelijk is dat [slachtoffer 1] niet langer meer in leven is. Zo zijn er twee getuigen die hem op 12 dan wel op 13 februari 2003 in zijn woning voor levenloos hebben aangetroffen (er werd geen hartslag gevoeld en [slachtoffer 1] reageerde niet op pogingen om hem te wekken). Bovendien zijn er na dat tijdstip geen levenstekenen van die [slachtoffer 1] meer geweest (van zijn bankrekening is na 3 februari 2003 geen gebruik meer gemaakt). Tevens volgt uit het dossier dat verdachte en zijn mededader omstreeks 9 februari 2003 buitensporig geweld jegens [slachtoffer 1] hebben uitgeoefend. De vraag waar het hof zich onder meer over moet buigen is of de dood van deze [slachtoffer 1] is of kan zijn veroorzaakt door dit geweld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededader met de geweldplegingen jegens [slachtoffer 1], zoals die hebben plaatsgevonden in de kelder van de woning [adres] en waarbij [slachtoffer 1] door verdachte en zijn mededader was vastgebonden, niet hebben gehandeld met enig opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, dat was gericht op de dood van die [slachtoffer 1]. Immers, na de geweldplegingen is [slachtoffer 1] enkele uren later losgemaakt en naar zijn slaapkamer op de eerste verdieping gebracht, zonder dat er door verdachte of zijn mededader verder geweld jegens [slachtoffer 1] is toegepast. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachte, hoe verwerpelijk ook, er slechts op was gericht om [slachtoffer 1] een lesje te leren, teneinde hem op zijn gedrag aan te spreken. Het hof is derhalve van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in het tijdvak van 8 februari 2003 tot en met 11 februari 2003 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] tegen diens wil langdurig in een kelder vastgebonden gehouden en genoemde [slachtoffer 1] meermalen geslagen; 2. hij op 13 januari 2003, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdend over de weg, het Keizer Karelplein, zo onvoorzichtig en met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, heeft gereden, dat/waardoor hij in botsing, is gekomen met de, gezien zijn, verdachtes, rijrichting links van die weg gelegen trottoirband en vervolgens die weg is overgestoken en het rechts van die weg gelegen trottoir is opgereden en vervolgens aldaar in botsing is gekomen met meerdere voetgangers, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt; 3. hij op 13 januari 2003 in de gemeente Maastricht zich met geweld heeft verzet tegen [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 4] (arrestantenverzorger), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening door opzettelijk gewelddadig te slaan en te schoppen en zich los trachten te rukken, tengevolge van welk slaan en schoppen de arrestantenverzorger [slachtoffer 4] enig lichamelijk letsel bekwam. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Het hof spreekt verdachte onder meer vrij van de onder 1 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid "welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad". Immers, niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 1] is overleden door een andere oorzaak dan door de vrijheidsberoving en de daarbij gepleegde mishandeling, aangezien er onduidelijkheid is blijven bestaan over die doodsoorzaak en hetgeen na de vrijheidsberoving en de mishandeling nog is voorgevallen. Derhalve kan niet worden vastgesteld of het overlijden van [slachtoffer 1] rechtstreeks het gevolg is van de vrijheidsberoving en de daarbij gepleegde mishandeling door verdachte en/of zijn mededader. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsvrouwe bepleite vrijspraak terzake feit 1 meer subsidiair wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof hecht in het bijzonder geloof aan de verklaring van [getuige] (V-004C5, doorgenummerde pagina 2964) en aan de verklaring van de [medeverdachte] (V-003C1, doorgenummerde pagina 2787-2788), waaruit onmiskenbaar de betrokkenheid van verdachte volgt bij de vrijheidsberoving en mishandeling van [slachtoffer 1]. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 meer subsidiair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 2 is als overtreding voorzien bij artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 177, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet. Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 180, juncto 181, aanhef en onder 1, juncto artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten. De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straffen en maatregelen Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan terzake het bewezen verklaarde onder 1 en 3 niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid en geweldsmisdrijven is veroordeeld, waarbij het hof met name heeft gelet op de veroordelingen in België; - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde onder 1 en onder 3 en de maatschappelijke onrust die met name van het bewezen verklaarde onder 1 het gevolg is geweest; - de omstandigheid dat verdachte met zijn mededader, terzake het onder 1 bewezen verklaarde, op mensonterende, vernederende en sadistische wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer 1], door hem geruime tijd in de kelder van zijn eigen woning van de vrijheid te beroven en beroofd te houden, hem ernstig te mishandelen en te vernederen door overmatig verdovende middelen en alcohol te gebruiken in het bijzijn van het verslaafde en hulpeloze slachtoffer; - de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 persoonlijk leed bij het slachtoffer [slachtoffer 1] teweeg heeft gebracht, namelijk pijn en angstgevoelens; - het feit dat verdachte immer nog geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelwijze terzake de vrijheidsberoving en mishandeling van [slachtoffer 1]. Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met het feit dat hij een ondergeschikte rol bij de vrijheidsberoving en mishandelingen heeft gespeeld. Het hof is van oordeel dat, hoewel de [medeverdachte] wellicht de initiator is geweest van de vrijheidsberoving, uit de bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat de rol die verdachte vervolgens bij de geweldplegingen jegens [slachtoffer 1] heeft vervuld, zeker niet geringer is geweest dan die van de [medeverdachte]. Terzake het onder 2 bewezen verklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de mate waarin het bewezen verklaarde onder 2 leed teweeg heeft gebracht bij de [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (diverse verwondingen). Tevens heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de volgende door de verdachte erkende strafbare feiten, voor zover niet verjaard, terzake waarvan de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd: - 060053-03 13 januari 2003, Maastricht, Opzetheling auto (Volkswagen Golf); - 060053-03 13 januari 2003, Maastricht, Rijden onder invloed andere stof; - 060053-03 13 januari 2003, Maastricht, Verlaten plaats ongeval; - 060053-03 13 januari 2003, Maastricht, Rijden zonder rijbewijs; - 060053-03 13 januari 2003, Maastricht, Belediging politieman [naam]. Op grond van het vorenstaande acht het hof het opleggen van hechtenis voor de hierna te melden duur passend. Voor matiging van de straf vanwege de ouderdom van het verkeersdelict zoals door de raadsvrouwe van verdachte verzocht, ziet het hof, daarbij gelet op de ernst van het feit en het leed en de schade die daardoor is veroorzaakt, geen aanleiding. Zijdens verdachte is verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Het hof heeft echter op basis van de stukken vastgesteld dat het beslag reeds is afgewerkt. Zijdens verdachte is verzocht om bij de uitspraak van het onderhavige arrest de voorlopige hechtenis op te heffen. Het hof zal dit verzoek afwijzen, nu de grond voor de voorlopige hechtenis van verdachte, te weten "ernstig gevaar voor vlucht", nog onverkort aan de orde is. Schadevergoeding De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.543,60 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen, aangezien de door haar opgevoerde schade ad EUR 189,00, betreffende een wintersportjack, niet dan wel onvoldoende is onderbouwd. Omtrent de kosten zal het hof beslissen als hierna te melden. Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 227,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De vordering duurt voor zover zij is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 62, 180, 181 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde oplevert: 1. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden; 2. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994; 3. Wederspannigheid, meermalen gepleegd; en Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 3 (drie) maanden. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2], wonende te [adres], een bedrag te betalen van EUR 1.354,60 (duizend driehonderdvierenvijftig euro en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] voor een bedrag van EUR 1.354,60 (duizend driehonderdvierenvijftig euro en zestig cent) toe. Verklaart de [benadeelde partij 2] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 3], wonende te [adres] een bedrag te betalen van EUR 50,00 (vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis. Wijst de vordering van de [benadeelde partij 3] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 50,00 (vijftig euro). Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter, mrs. N.J.L.M. Tuijn en W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier, en op 30 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.