Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7103

Datum uitspraak2005-11-25
Datum gepubliceerd2005-11-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 411/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag terecht de verkoopwaarde van de voorraad hout bij de BV heeft aangemerkt als een door belanghebbende genoten uitdeling en of daarbij terecht een boete is opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 411/03 25 november 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen Emmen/Vestiging Assen (thans: de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen, verder te noemen: de inspecteur) op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende werd voor het jaar 1998 aangeslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige tijdvak gold, (hierna te noemen: de Wet), naar een belastbaar inkomen van f. 85.174,--. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 30 november 2002 een navorderingsaanslag opgelegd waarbij het eerder vastgestelde belastbare inkomen is verhoogd met totaal f. 48.606,-- ter zake van huur van kantoorruimte en van uitdeling door A BV (nader: de BV). Bij de navorderingsaanslag is tevens een boete opgelegd van per saldo 50%. Tegen deze navorderingsaanslag heeft belanghebbende op 17 december 2002 een bezwaarschrift ingediend. Op 31 maart 2003 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, waarbij hij de aanslag inclusief boete heeft gehandhaafd. De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens op 13 mei 2003 pro forma een beroepschrift ingediend, hetwelk tijdig ter post is bezorgd en is aangevuld bij schrijven van 27 juni 2003. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 5 september 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende B, zomede als inspecteur mw.mr. C, die werd vergezeld door haar collega mr. D. De onderhavige zaak is behandeld tegelijk met de door de BV ingestelde beroepen inzake de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999, nummer BK 294/04 en de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting 1998, nummer BK 259/03. Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door haar ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Belanghebbende is directeur/grootaandeelhouder en enige werknemer van de BV. 2.2 De BV, opgericht op 17 februari 1997, heeft als daadwerkelijke activiteiten de import van haardhout vanuit Estland en de doorverkoop daarvan in Nederland. Voorts heeft de BV in 1998 de activiteiten van handelsonderneming E overgenomen, bestaande uit het drijven van handel –meestal betreffende voedingsmiddelen- met personen in het voormalige Joegoslavië. 2.3 Uit een daarna in 2001 en 2002 ingesteld boekenonderzoek bleek de inspecteur dat de administratie van de BV bestond uit een niet-ordelijk bijeengehouden, onduidelijke en onvolledige verzameling van gegevens. De BV is toen in de gelegenheid gesteld de administratie op orde te brengen, waartoe haar (en belanghebbendes) gemachtigde activiteiten heeft ontwikkeld. 2.4 De nieuwe administratie vertoonde de volgende kenmerken: - er is geen kasadministratie bijgehouden; - er zijn geen bescheiden betreffende kasmutaties van de houtverkoop, noch van de handel met de Joegoslaven; - diverse valutatransacties die het gevolg zijn van leveringen aan het buitenland zijn buiten de boeken gehouden; - er zijn veel veronderstellingen en aannames die niet door bescheiden zijn gedekt; - niet alle inkopen van goederen zijn geboekt en er ontbreken inkoopfacturen; - er ontbreken verkoopfacturen zodat leveringen aan het buitenland vaak alleen via de financiële weg worden getraceerd; - er zijn geen voorraadlijsten en van geëxporteerde goederen is niet altijd een bewijs van uitvoer aanwezig; - op de aangiften voor de omzetbelasting voor de jaren 1998 en 1999 is nooit melding gemaakt van export van goederen; - in een later stadium bleek aan de gemachtigde dat belanghebbende ook nog de beschikking had over een bankrekening in Duitsland; - aanvankelijk bedroeg de voorraad hout volgens de jaarstukken per 31 december 1998 f. 25.514,--, waarna belanghebbende telefonisch meedeelde dat die voorraad kleiner was, en volgens een brief van 20 oktober 2002 van de gemachtigde de voorraad f. 5.998,-- diende te bedragen. De inspecteur heeft de verkoopwaarde van de bij de controle uiteindelijk berekende voorraad hout (inclusief omzetbelasting) berekend op f. 57.366,--. 2.5 Op vragen van de inspecteur betreffende telkens wisselende gegevens zijn verschillende verklaringen gegeven. Zulks geldt ook voor de in de jaarstukken vermelde voorraad hout en de verschotten, waarvan uiteindelijk is gesteld dat deze als sluitpost fungeerden. 2.6 Bij een eerder boekenonderzoek bij belanghebbende betreffende omzetbelasting voor de jaren 1996 en 1997 is geconstateerd dat hij geen boekhouding voerde en geen kasboek bijhield. Hem is toen een waarschuwing uitgereikt. 2.7 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag terecht de verkoopwaarde van de voorraad hout bij de BV heeft aangemerkt als een door belanghebbende genoten uitdeling en of daarbij terecht een boete is opgelegd. 4. Het standpunt van belanghebbende. Namens belanghebbende is - voorzover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting: 4.1 Doordat de administratie van de BV op verzoek van de inspecteur opnieuw is opgezet is voldaan aan de in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: de AWR) vervatte voor de BV geldende verplichtingen. 4.2 De nieuw opgezette boekhouding is juist. De inspecteur heeft de verkoopwaarde van de voorraad hout ten onrechte aangemerkt als uitdeling door de BV. 4.3 De uitspraak dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag te worden verlaagd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van f. 86.414,--. 5. Het standpunt van de inspecteur. De inspecteur heeft daartegenover -voorzover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting: 5.1 De administratie van de BV voldoet op geen enkele manier niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 52 van de AWR, en is onbetrouwbaar, ook na de herziening door de gemachtigde. Daarom is de administratie terecht verworpen. 5.2 De omzet en winst van de BV zijn zo goed mogelijk benaderd met –voorzover mogelijk- de door belanghebbende en de gemachtigde aangeleverde gegevens. 5.3 De winst van de BV blijkt met de verkoopwaarde van de voorraad hout te moeten worden verhoogd. Deze waarde is in de administratie van de BV niet meer terug te vinden, zodat geconcludeerd moet worden dat aan belanghebbende die waarde als winstuitdeling van de BV is toegekomen. 5.4 De uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De overwegingen omtrent het geschil. 6.1 Indien en voorzover door de BV aan belanghebbende in zijn hoedanigheid van grootaandeelhouder bedragen worden uitgekeerd die door de BV als winst zijn behaald met het oogmerk van de BV belanghebbende in die hoedanigheid te bevoordelen, dienen die bedragen te worden beschouwd als bij belanghebbende voor de inkomstenbelasting belastbare winstuitkeringen van de BV. 6.2 Het hof begrijpt belanghebbendes standpunt aldus dat de door de inspecteur berekende verkoopwaarde van de voorraad hout ten onrechte tot de winst van de BV is gerekend en dat de BV die waarde niet aan belanghebbende heeft uitgekeerd. 6.3 Uit de sub 2.3 tot en met 2.5 genoemde vastgestelde feiten leidt het hof af dat de administratie van de BV in een zodanige staat verkeerde dat daarin niet met zekerheid valt af te lezen welke omvang de inkopen, verkopen, voorraden en winsten van de BV hebben. Tevens valt daarin niet met zekerheid af te lezen hoe groot en in welke richting de geld- en vermogensstromen van de BV hebben gelopen. 6.4 De inspecteur heeft met behulp van de wel beschikbare gegevens van de BV onder meer de verkoopwaarde van de voorraad hout van de BV berekend. Daarbij heeft de inspecteur geconstateerd dat deze waarde in de administratie van de BV niet meer valt te traceren. 6.5 Met het vorenstaande is echter nog niet komen vast te staan dat de verkoopwaarde van de voorraad hout door de BV bij wijze van winstuitdeling aan belanghebbende is uitgekeerd. Niet valt uit te sluiten dat die verkoopwaarde, hoe groot die ook moge zijn, zich nog op enigerlei wijze onder de BV bevindt. 6.6 Voorts is niet op enigerlei wijze door de inspecteur, op wie de bewijslast van de aangebrachte correctie rust, aannemelijk gemaakt dat die verkoopwaarde in het onderhavige jaar in belanghebbendes vermogen terecht is gekomen. 6.7 Gelet op het vorenstaande is de correctie groot f. 47.366,-- van belanghebbendes belastbaar inkomen ten onrechte aangebracht. Het bij de onderhavige navorderingsaanslag vastgestelde belastbare inkomen dient derhalve met het bedrag van deze correctie te worden verminderd tot het door belanghebbende voorgestane bedrag van f. 86.414,--. 6.8 De opgelegde boete van per saldo 50% van de nagevorderde belasting dient dienovereenkomstig te worden verminderd. 6.9 Het beroep is mitsdien gegrond en de uitspraak van de inspecteur op belanghebbendes bezwaar moet worden vernietigd. 6.10 In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op € 644,--. 6. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van f. 86.414,-- (€ 39.212,--); bepaalt dat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 31,-- aan hem wordt vergoed door de Staat der Nederlanden; veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen. Gedaan op 25 november 2005 door prof.mr. E. Aardema, vice-president, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en prof.dr. H.G.M. Dijstelbloem, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 30 november 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.