Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7107

Datum uitspraak2005-11-25
Datum gepubliceerd2005-11-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 294/04 Omzetbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht de administratie van belanghebbende heeft verworpen en de verschotten in de grondslag van de naheffing heeft begrepen.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 294/04 25 november 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X BV te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (:de inspecteur) op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999. 1. Ontstaan en loop van het geding Aan belanghebbende werd voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999, gedagtekend 30 september 2003, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968, gelijk deze wet voor het onderhavige tijdvak gold, (hierna te noemen: de Wet), ad € 7.235,-- aan belasting en € 1.194,-- aan heffingsrente. Tegen deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende op 11 november 2003 een bezwaarschrift ingediend. Op 19 maart 2004 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, waarbij hij het bezwaar heeft afgewezen. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 31 maart 2004 is ingekomen. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 5 september 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende A zomede als inspecteur mr. B, die werd vergezeld door zijn collega mw. mr. C. De onderhavige zaak is behandeld tegelijk met het door belanghebbende ingestelde beroep inzake de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, nummer BK 259/03, alsmede met het door belanghebbendes directeur/grootaandeelhouder D ingestelde beroep inzake de aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998, nummer BK 411/03. Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Belanghebbende, opgericht op 17 februari 1997, heeft als daadwerkelijke activiteiten de import van haardhout vanuit Estland en de doorverkoop daarvan in Nederland. Voorts heeft belanghebbende in 1998 de activiteiten van handelsonderneming E overgenomen, bestaande uit het drijven van handel –meestal betreffende voedingsmiddelen- met personen in het voormalige Joegoslavië. 2.2 Uit een in 2001 en 2002 ingesteld boekenonderzoek bleek de inspecteur dat belanghebbendes administratie bestond uit een niet-ordelijk bijeengehouden, onduidelijke en onvolledige verzameling van gegevens. Belanghebbende is toen in de gelegenheid gesteld de administratie op orde te brengen, waartoe belanghebbendes gemachtigde activiteiten heeft ontwikkeld. 2.3 De nieuwe administratie vertoonde de volgende kenmerken: - er is geen kasadministratie bijgehouden, er zijn geen aantekeningen gemaakt van kasmutaties; - er zijn geen bescheiden betreffende kasmutaties van de houtverkoop, noch van de handel met de Joegoslaven; - de kasmutaties zijn zeer omvangrijk, er vonden regelmatig contante stortingen bij de bank plaats in buitenlandse valuta; - er zijn veel boekingen (voorafgaande journaalposten) die niet door bescheiden zijn gedekt; - niet alle inkopen van haardhout zijn geboekt en er ontbreken inkoopfacturen; - er ontbreken verkoopfacturen; - er zijn geen voorraadlijsten; - de aangiften voor de omzetbelasting sluiten niet aan bij de nieuwe administratie. 2.4 Op vragen van de inspecteur betreffende telkens wisselende gegevens zijn verschillende verklaringen gegeven. Zulks geldt ook voor de in de jaarstukken vermelde verschotten, waarvan uiteindelijk is gesteld dat deze als sluitpost fungeerden. 2.5 Bij een eerder boekenonderzoek bij de directeur/grootaandeelhouder van belanghebbende betreffende omzetbelasting voor de jaren 1996 en 1997 is geconstateerd dat deze geen boekhouding voerde en geen kasboek bijhield. Hem is toen een waarschuwing uitgereikt. 2.6 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht de administratie van belanghebbende heeft verworpen en de verschotten in de grondslag van de naheffing heeft begrepen. 4. Het standpunt van belanghebbende. Namens belanghebbende is - voorzover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting: 4.1 Doordat de administratie op verzoek van de inspecteur opnieuw is opgezet is voldaan aan de in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: de AWR) vervatte verplichtingen. 4.2 De verschotten betreffen eigenlijk provisies die moeten worden beschouwd als onbelaste valutawinsten. 4.3 De uitspraak en de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd. 5. Het standpunt van de inspecteur. De inspecteur heeft daartegenover -voorzover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting: 5.1 Belanghebbendes administratie voldoet absoluut niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 34 van de Wet en artikel 52 van de AWR, en is onbetrouwbaar, ook na de herziening door de gemachtigde. Daarom is de administratie terecht verworpen. Tevens moet ervan worden uitgegaan dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en zij niet heeft voldaan aan de factureringsverplichting van artikel 35 van de Wet. Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Wet dienen de artikelen 25, zesde lid, en 27e (voorheen 29) van de AWR toepassing te vinden. 5.2 Belanghebbende heeft geen enkel bewijs aangedragen dat ter zake van de verschotten sprake is van vrijgestelde prestaties of van transacties die zijn belast tegen het nultarief. 5.3 De aard van de post verschotten is niet te volgen. 5.4 De uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De overwegingen omtrent het geschil. 6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wet is de ondernemer gehouden, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, van de invoer van goederen in en de uitvoer van goederen uit de Gemeenschap, alsmede van andere gegevens die van belang zijn met betrekking tot de heffing van de belasting in Nederland. 6.2 Administratieplichtigen zijn daarbij op grond van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de AWR gehouden van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. 6.3 Op grond van de sub 2.2 en 2.3 vermelde vaststaande feiten, alsmede het sub 2.4 vermelde, is het hof van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot het onderhavige tijdvak van naheffing niet heeft voldaan aan de sub 6.1 en 6.2 vermelde administratieve verplichtingen. 6.4 Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Wet, juncto de artikelen 25, zesde lid, en 27e (voorheen 29) van de AWR heeft de inspecteur, van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de naheffingsaanslag onjuist is, bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd en dient het hof het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. 6.5 Naar ’s hofs oordeel heeft belanghebbende met het door haar gestelde in het beroepschrift en mondeling ter zitting onvoldoende aangevoerd om te doen blijken dat de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. 6.6 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, noch aan de zijde van de inspecteur, noch aan de zijde van belanghebbende. 6. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 25 november 2005 door prof.mr. E. Aardema, vice-president, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en prof.dr. H.G.M. Dijstelbloem, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 30 november 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.