Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7139

Datum uitspraak2006-01-10
Datum gepubliceerd2006-01-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01202/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Oproeping getuige in AZC. ’s Hofs beslissing ter terechtzitting van 19-1-05 (afzien van verhoor ter terechtzitting omdat dit niet binnen redelijke termijn te verwachten is) is zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen de gang van zaken bij de oproeping van de getuige X voor de zitting van 26-10-04 (bij uitreikingspoging niemand aangetroffen, bericht van aankomst achtergelaten, teruggestuurd naar afzender, aan akte is brief gehecht van medewerker ressortsparket aan het AZC Appelscha met een bevestiging van de telefonische afspraak dat het AZC voor de uitreiking zorg zal dragen, bij de stukken bevindt zich geen stuk waaruit blijkt op welke wijze hieraan gevolg is gegeven), terwijl de stukken niets inhouden omtrent de oproeping van X tegen de terechtzitting van het hof van 19-1-05.


Conclusie anoniem

Griffienr. 01202/05 Mr. Wortel Zitting:22 november 2005 Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] 1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens "poging tot moord" is veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf, met bijkomende beslissingen als in het arrest vermeld. 2. Namens verzoeker heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend. 3. Het eerste middel bevat de klacht dat op onjuiste of onbegrijpelijke gronden is afgezien van het oproepen van twee door de verdediging opgegeven getuigen. 4. Ten aanzien van die twee personen is ter terechtzitting van 26 oktober 2004 vastgesteld dat zij niet waren verschenen. Met betrekking tot één deze personen heeft de verdediging geopperd dat hij mogelijk in Teheran verbleef. Het Hof heeft opnieuw de oproeping van deze personen bevolen, tegen de terechtzitting van 19 januari 2005, met bevel tot medebrenging van degene die, voor zover bekend, nog in Nederland verbleef. 5. Ter terechtzitting van 19 januari 2005 is wederom vastgesteld dat de twee desbetreffende personen niet waren verschenen. De advocaat-generaal heeft meegedeeld dat hij inmiddels contact had gehad met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en van die kant vernomen dat "tot nader order geen rechtshulpverkeer mogelijk is tussen Nederland en Iran". Ten aanzien van degene die nog in Nederland zou verblijven deelde de advocaat-generaal mee dat deze persoon wel ingeschreven was bij het AZC te Appelscha, maar de voorgaande week niet was komen 'stempelen'; dat die ochtend nog was geprobeerd deze persoon op te sporen doch zonder resultaat, en dat deze persoon mogelijk een vriendin in Drachten had, maar dat van die vriendin geen verdere gegevens bekend waren. 6. Na beraad heeft het Hof besloten van het horen van deze twee personen af te zien, aangezien niet te verwachten was dat de getuigen binnen een redelijke termijn ter terechtzitting kunnen worden gehoord. 7. In de toelichting op het middel wordt deze beslissing onbegrijpelijk genoemd, omdat van algemene bekendheid is dat asielzoekers elke week een stempel moeten komen halen. Daarom zou het Hof er van uit hebben moeten gaan dat deze als asielzoeker bekend staande getuige zich in ieder geval twee weken vóór de zitting nog voor een stempel had gemeld. Aangezien de betrokkene nog stond ingeschreven, en het Openbaar Ministerie niet eerder was begonnen met naspeuringen naar de verblijfplaats van deze persoon, zou het Hof niet zonder meer hebben mogen aannemen dat een verhoor binnen redelijke termijn niet te verwachten viel. 8. Zo men als feit van algemene bekendheid kan aanmerken dat een asielzoeker zich iedere week moet melden voor een stempel, dan zal men toch ook als feit van algemene bekendheid moeten beschouwen dat asielzoekers die uit het legale circuit verdwijnen niet steeds de moeite nemen zich uit de gemeentelijke basisadministratie van hun (laatst bekende) verblijfplaats te laten uitschrijven. De omstandigheid dat de betrokkene nog als ingezetene stond ingeschreven zegt dus weinig. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof uit de onmogelijkheid om een oproeping aan de betrokkene uit te reiken en de onmogelijkheid een bevel tot medebrenging ten uitvoer te leggen, een en ander omdat de betrokkene niet werd aangetroffen, gevoegd bij de mededeling dat hij in de voorgaande week niet was komen opdagen om een (voor zijn aanwezigheid hier te lande kennelijk wezenlijke) stempel te halen en geen andere mogelijke verblijfplaatsen bekend waren, in onderling verband beschouwd, heeft afgeleid dat niet te verwachten viel dat deze betrokkene binnen aanvaardbare termijn als getuige zou kunnen worden gehoord. 9. Dat geldt a fortiori ten aanzien van de andere persoon, die volgens de verdediging mogelijk in Teheran verbleef. Het Hof was, anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, niet gehouden nader te (doen) onderzoeken of er enig uitzicht was op zodanig herstel van de betrekkingen tussen Iran en Nederland dat deze persoon op een later tijdstip alsnog zou kunnen worden gehoord. 10. Het middel faalt. 11. Dat doet ook het tweede middel. Daarin wordt de strafmotivering onbegrijpelijk genoemd voor zover luidende: "Verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen inzicht gegeven in zijn motieven tot het plegen van de daad, zodat het hof slechts uit kan gaan van een gepleegde poging tot moord zonder meer. Naar een algemene hier te lande gebruikelijke maatstaf wordt het begaan van een dusdanig ernstig feit veelal bestraft met een gevangenisstraf van acht jaar. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden geven van deze maatstaf af te wijken zijn in dit geval niet gebleken". 12. De steller van het middel meent deze overweging niet anders te kunnen begrijpen dan als de mededeling dat het Hof bij het bepalen van de straf van een gebruikelijke strafmaat is uitgegaan zonder nog te letten op hetgeen in deze zaak is gebleken ten aanzien van toedracht en ernst van het feit en de persoon van de dader. 13. Daarbij gaat de steller van het middel er aan voorbij dat het Hof voorafgaand aan de zojuist geciteerde zinsnede nadrukkelijk heeft vermeld aan welke feiten en omstandigheden het bewezenverklaarde zijn bijzondere ernst ontleent. Mede in het licht daarvan laten de hierboven weergegeven zinnen zich slechts op één manier verstaan: door geen inzicht in zijn beweegredenen te geven heeft verzoeker het Hof verhinderd bij de straftoemeting rekening te houden met omstandigheden die het begaan van het feit misschien beter begrijpelijk en wellicht minder verwijtbaar zouden maken. Dus moest het Hof ervan uitgaan dat er tegenover de (nader aangeduide) ernst van het feit geen bijzondere omstandigheden staan die matiging van de straf rechtvaardigen. 14. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering. 15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

10 januari 2006 Strafkamer nr. 01202/05 EC/IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 februari 2005, nummer 24/000671-04, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Arnhem, lokatie "Arnhem-Zuid". 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 4 mei 2004 - de verdachte ter zake van "poging tot moord" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof heeft afgezien van het horen van twee getuigen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. 3.2. Voorzover het middel klaagt over de beslissing de getuige [getuige 1] niet opnieuw op te roepen, kan het niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.3. De stukken van het geding houden met betrekking tot de getuige [getuige 2] het volgende in: (i) de akte van uitreiking van de oproeping van de getuige [getuige 2] tegen de terechtzitting van het Hof van 26 oktober 2004 houdt in dat deze oproeping, nadat op het op die akte vermelde adres niemand was aangetroffen en ter plaatse een bericht van aankomst was achtergelaten, op 18 oktober 2004 met die akte is teruggezonden aan de afzender; aan deze akte is gehecht een brief van S. Oosterman, procesbeheerder van het Ressortsparket Leeuwarden van 20 oktober 2004 aan het AZC Appelscha, alwaar de getuige was ingeschreven, inhoudende: "Zoals zojuist telefonisch afgesproken doe ik u hierbij toekomen drie oproepingen van de getuigen die op uw AZC verblijven met het verzoek deze aan hen uit te reiken. Zij dienen op dinsdag 26 oktober a.s. te 13.45 uur aanwezig te zijn bij de strafzitting betreffende verdachte [verdachte]."; bij de stukken bevindt zich geen stuk waaruit blijkt dat op enigerlei wijze gevolg is gegeven aan het in dit schrijven gedane verzoek; (ii) het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 26 oktober 2004 houdt onder meer in: "De raadsman voert aan: Er zijn twee getuigen niet verschenen. Ik verzoek u nogmaals te trachten ook deze getuigen te horen. Met name voor de verklaring van [getuige 2] is het tijdstip waarover hij verklaart van belang. (...) In de zaak van [getuige 2] kan een bevel medebrenging worden gegeven. De advocaat-generaal: (...) Wat de verklaring van [getuige 2] betreft zie ik geen belang deze getuige te horen. Uit de mastgegevens blijkt dat verdachte al eerder in de buurt was. (...) De voorzitter deelt mee dat het hof van oordeel is dat de getuigen [getuige 2] en (...) opnieuw moeten worden opgeroepen. (...) Het hof beveelt dat de getuigen (...) en [getuige 2] zullen worden opgeroepen tegen de datum en het tijdstip waarop met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan. Het hof gelast tevens medebrenging van de getuige [getuige 2]."; (iii) ter terechtzitting van het Hof van 19 januari 2005 is de getuige [getuige 2] niet verschenen; bij de stukken bevindt zich geen akte van uitreiking van de oproeping van de getuige tegen die terechtzitting; het proces-verbaal van die terechtzitting houdt verder onder meer in: "De advocaat-generaal deelt mee: de getuige [getuige 2] is onvindbaar. Ik leg hiertoe een notitie van hedenmorgen over met het verzoek deze aan het dossier toe te voegen. (...) De voorzitter deelt mee dat thans aan de orde is het verzoek van de verdediging om de getuige (...) en [getuige 2] te horen (...). De advocaat-generaal voert aan: (...) Voor wat betreft de getuige [getuige 2] kan ik u zeggen dat hij wel ingeschreven staat bij het AZC in Appelscha maar dat hij vorige week niet is komen stempelen. Vanochtend is ook nog geprobeerd hem op te sporen maar zonder resultaat. [Getuige 2] zou mogelijk een vriendin hebben in Drachten. Maar onbekend is wie deze vriendin is en waar ze woont. Ook deze mededeling leg ik over aan uw hof. De raadsvrouw voert aan: formeel blijf ik bij mijn verzoek om getuigen te horen. Het verdedigingsbelang is groot. Ik ben van mening dat de getuige [getuige 2] te vinden moet zijn. Hij staat namelijk nog ingeschreven. Deze getuige is van groot belang in verband met het bewijzen van de voorbedachte raad. Mijns inziens kan hij wel binnen een redelijke termijn worden opgeroepen. De verdachte verklaart: Ik wil dat de getuigen hier gehoord worden. De advocaat-generaal verklaart verder: (...) Na een schorsing voor beraad wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat. De voorzitter deelt namens het hof mee: er valt niet te verwachten dat de getuigen binnen een redelijke termijn ter terechtzitting kunnen worden gehoord. Daarom ziet het hof af van het horen van de getuigen [getuige 2] en (...)."; (iv) het door de Advocaat-Generaal ter terechtzitting overgelegde bericht over de poging de getuige mede te brengen, opgesteld door S. Oosterman voornoemd, houdt in: "Ik heb zojuist contact gehad met de politie te Oosterwolde i.v.m. de last tot medebrenging van de getuige [getuige 2]. Hij is vanmorgen helaas niet aangetroffen in zijn caravan in Appelscha. Volgens zijn caravanbewoners verblijft hij veel in Drachten, waar hij een vriendin schijnt te hebben. Het is niet bekend waar die vriendin woonachtig is, in ieder geval niet op het Drachtster AZC. (...) Ik heb vorige week vrijdag nog gebeld met het AZC en zij hebben toen meegedeeld dat [getuige 2] donderdag 13-01-2005 niet gestempeld heeft. Het AZC te Appelscha is wel de locatie waar hij officieel staat ingeschreven." 3.4. Het Hof heeft gelet op het ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep toepasselijke art. 288 Sv bij zijn beslissing de getuige [getuige 2] niet opnieuw op te roepen de juiste maatstaf toegepast. Die beslissing is echter zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen hetgeen onder 3.3 onder (i) is overwogen omtrent de eerste oproeping van de getuige, terwijl de stukken niets inhouden omtrent de oproeping van de getuige [getuige 2] tegen de terechtzitting van het Hof van 19 januari 2005. 3.5. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak; Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 januari 2006.