Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7168

Datum uitspraak2005-11-25
Datum gepubliceerd2005-11-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507765/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 2 december 2003 heeft verzoeker (hierna: de Minister) geweigerd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken ten behoeve van [wederpartij] af te geven.


Uitspraak

200507765/2. Datum uitspraak: 25 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verzoeker, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3635 van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2005 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en verzoeker. 1.    Procesverloop Bij besluit van 2 december 2003 heeft verzoeker (hierna: de Minister) geweigerd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken ten behoeve van [wederpartij] af te geven. Bij besluit van 8 juli 2004 heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Minister een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 1 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2005, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de Minister de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2005, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te Den Haag, tezamen met mr. I.M.P. van Verseveld, L.C. Tabarki-Nihof en mr. Y.P. Ong, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. J.S. Pen, advocaat te Amsterdam, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de bij besluit van 8 juli 2004 gehandhaafde weigering om een verklaring van geen bezwaar te verstrekken niet op een deugdelijke motivering berust. Tussen partijen is niet in geschil dat de Minister bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar, gelet op de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, niet anders kan dan de gevraagde verklaring van geen bezwaar verstrekken. Aangezien de Minister in hoger beroep bepleit dat het besluit van 8 juli 2004 op goede gronden is genomen, wil hij in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep van de plicht tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar worden ontheven. Mede gelet op het principiële karakter van het door de Minister ingenomen, en in hoger beroep gehandhaafde standpunt, zal de juistheid van het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank moeten worden beoordeeld in de bodemprocedure. De Voorzitter zal bevorderen dat de behandeling daarvan - in meervoudige samenstelling - zal plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2006. Het vorenstaande in aanmerking nemende ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door [wederpartij] geambieerde functie bij de Nationale Recherche, ten behoeve waarvan de verklaring van geen bezwaar is aangevraagd, thans nog vacant is en dat niet aannemelijk is dat [wederpartij] onevenredig in zijn belangen wordt geschaad indien de functie onverhoopt vervuld zou worden, nu ter zitting is gebleken dat soortgelijke functies bij de Nationale Recherche met enige regelmaat vacant zijn. 2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2005 369.