Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7239

Datum uitspraak2005-11-15
Datum gepubliceerd2005-12-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/703015-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de inhoud van de processtukken is komen vast te staan dat verdachte tenminste éénmaal gericht met een vuurwapen op het bestelbusje waarin vier personen zaten, heeft geschoten, heeft verdachte - door aldus te handelen - willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één van deze vier personen van het leven zou worden beroofd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/703015-05 Datum uitspraak: 15 november 2005 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2005 en 1 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], ingeschreven te [adres verdachte] [postadres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer tot nu toe onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen (pistool) op een (bestel)busje heeft geschoten, in welk (bestel)busje die tot nu toe onbekend gebleven personen zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer tot nu toe onbekend gebleven personen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen (pistool) heeft geschoten op een (bestel)busje, in welk (bestel)busje die tot nu toe onbekend gebleven personen zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3. hij op of omstreeks 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, voorhanden heeft gehad a. een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk HS, model 95, kaliber 9mm Para), zijnde dat pistool een vuurwapen niet vallend onder de categorie II, onder 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vijf kogelpatronen, kaliber 9mm Luger en/of b. een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool, merk Gamo, zijnde dat gasdrukpistool een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. primair hij op 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer tot nu toe onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een vuurwapen, pistool, op een (bestel)busje heeft geschoten, in welk (bestel)busje die tot nu toe onbekend gebleven personen zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3. hij op 8 januari 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, voorhanden heeft gehad a. een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk HS, model 95, kaliber 9mm Para, zijnde dat pistool een vuurwapen niet vallend onder de categorie II, onder 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vijf kogelpatronen, kaliber 9mm Luger en b. een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool, merk Gamo, zijnde dat gasdrukpistool een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. Verweer met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de onder 2. en 3. sub b tenlastegelegde feiten, stellende -zakelijk weergegeven- dat er geen aanleiding was om een machtiging tot binnentreden ter doorzoeking af te geven, daar er geen sprake was van een redelijk vermoeden zoals bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. De doorzoeking is onrechtmatig jegens cliënt en daardoor dienen de verkregen resultaten van het bewijs te worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman, nu naar haar oordeel de omstandigheid dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen (feit 1) het redelijk vermoeden rechtvaardigt dat er wapens en munitie in de woning van verdachte [adres verdachte] aanwezig waren. Bewijsverweer Door de raadsman van de verdachte is het verweer gevoerd, dat onduidelijk is met welke intentie zijn cliënt heeft geschoten en dat niet kan worden vastgesteld dat cliënt willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden van het busje van het leven zouden worden beroofd cq zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De raadsman is van mening dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Op grond daarvan heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank verwerpt dit verweer, waartoe wordt overwogen als volgt. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de inhoud van de processtukken is komen vast te staan dat verdachte tenminste éénmaal gericht met een vuurwapen op het bestelbusje waarin vier personen zaten, heeft geschoten, heeft verdachte - door aldus te handelen - willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één van deze vier personen van het leven zou worden beroofd. Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet voor wat betreft het onder 1. primair bewezenverklaarde. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 1 primair: poging tot doodslag. Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Feit 3: A) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en B) handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft namens verdachte het verweer gevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen hij op de bestelbus heeft geschoten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat cliënt niet wist of de bestelbus om zou keren, immers de bestelbus was eerder al omgedraaid en de inzittenden hadden op hem geschoten. Cliënt heeft pas na het voorval kunnen vaststellen dat de aanval door de personen in de bestelbus voorbij was. Voor het geval dat verweer niet mocht slagen, wordt door de raadsman een beroep op noodweerexces gedaan. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier onvoldoende aanknopingspunten bieden om aannemelijk te achten dat op of vlak voor het moment waarop verdachte besloot om met een vuurwapen op het bestelbusje te schieten, er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dreigde plaats te vinden. Verdachte is immers achter de pilaar waar hij zich schuil had gehouden te voorschijn gekomen, op de straat gaan staan en heeft met zijn vuurwapen gericht op de snel van hem wegrijdende bestelbus geschoten. Dit handelen van verdachte geeft geen blijk van de voor een beroep op noodweer vereiste wil om te verdedigen, maar juist van agressief gedrag, gericht op de aanval. Nu niet is komen vast te staan dat er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dreigde plaats te vinden, kan er geen sprake zijn van een geboden noodzakelijke verdediging zoals vereist in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. primair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een geldboete van € 5.000,- . De raadsman heeft vrijspraak van het 1. primair 1. subsidiair, 2 en 3 sub b tenlastegelegde bepleit en subsidiair heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging van het tenlastegelegde onder 1 bepleit. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregelen het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te noemen aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en het gewelddadig karakter van het onder 1. primair bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is. Naast een onvoorwaardelijke taakstraf acht de rechtbank het passend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur op te leggen. De rechtbank zal voorts ter zake van het bewezenverklaarde een geldboete opleggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn die tot het begaan van het onder 2. bewezenverklaarde misdrijf zijn vervaardigd of bestemd. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN; - beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 UREN; - beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 DAGEN zal worden toegepast; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tevens tot een geldboete van € 7.500,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 150 dagen; - verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten: 10 weegschaal, Rhewa, serienummer 00060132 14 gereedschap, Henkelmann 200a, seal/vacuummachine, serienummer, 16 3 ventilatoren 17 3 verwarmingen (element) kachel 18 droogmolen 19 verwarmingselement, temperatuurregelaar 20 63 droogmolens, droogrekjes 22 pistool, kleur: zwart, HSHS 84637 9x19, reg.no. HS84637 m.houder 5 st. 9mm patronen 24 2 uniformen, TNT-POST; - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten: 5 983.70 gram Hennep (gewicht), gevonden in kast nabij fitnessruimte 6 58.20 gram Hennep (gewicht) 7 wapen kleur: zwart, Gamo Pt80, serienumm.0404C-099412-02 incl. lasergeleiding 8 9 m stuks munitie, Skyway, co2-patronen voor pistool 13 688 pillen, Fiagra verp. per 4 stuks, zitten in een rugzak 15 13000.00 gram Hennep (gewicht), 13 kg. Hennep; - gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomene, te weten: 4 geluidsapparatuur, TDK bewakingsband videorecorder biljartruimte 9 2 stuks Munitie, Gamo CAL.4.5, 2 doosjes m.kogeltjes voor Gamo 11 1056.00 gram medicijn, wit onbekend poeder 12 doos, met inhoud van plastic zakken, veger en schep 21 videoband kleur: zwart, beelden van overval dd. 8/1/04 [X]. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.A.M. van Uum, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2005.