Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7293

Datum uitspraak2005-12-01
Datum gepubliceerd2005-12-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/501029-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling ter zake van zware mishandeling voor onjuiste besnijdenis van klein kind


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer : 16/501029-05 Datum uitspraak: 01 december 2005 Tegenspraak Raadsman: mr. J.A.W. Enoch G/T: Ja VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2005. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: Primair hij op of omstreeks 26 augustus 2005 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, aan [het slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel (te weten een verminking van (de buitenhuid en/of de voorhuid en/of de eikel van) de penis en/of een slagaderlijke bloeding), heeft toegebracht, door opzettelijk met een schaar, althans een scherp voorwerp, zodanige knippende en/of snijdende bewegingen in de (buitenhuid en/of de voorhuid en/of de eikel van de) penis van [het slachtoffer] te maken en/of aldus een (te) groot deel van de buitenhuid van de penis van [het slachtoffer] weg te knippen/snijden, dat daardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan; artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht Subsidiair hij op of omstreeks 26 augustus 2005 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schaar, althans een scherp voorwerp, knippende en/of snijdende bewegingen in de (buitenhuid en/of de voorhuid en/of de eikel van de) penis van [het slachtoffer] heeft gemaakt, en/of aldus een (te) groot deel van de buitenhuid van de penis van [het slachtoffer] heeft weggeknipt/weggesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht Meer subsidiair hij op of omstreeks 26 augustus 2005 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, (in de uitoefening van enig ambt of beroep), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig met een schaar, althans een scherp voorwerp, zodanige knippende en/of snijdende bewegingen in de (buitenhuid en/of de voorhuid en/of de eikel van de) penis van [het slachtoffer] heeft gemaakt en/of aldus een (te) groot deel van de buitenhuid van de penis van [het slachtoffer] heeft weggeknipt/weggesneden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een verminking van (de buitenhuid en/of de voorhuid en/of de eikel van) de penis en/of een slagaderlijke bloeding) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte van/voor [het slachtoffer] is ontstaan; artikel 309 van het Wetboek van Strafrecht art 308 Wetboek van Strafrecht De bewezenverklaring De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 26 augustus 2005 een besnijdenis heeft uitgevoerd bij [het slachtoffer]. Het uitvoeren van een besnijdenis is een medische handeling en volgens geldend Nederlands recht voorbehouden aan een arts, waarmee ook de complexiteit en het risicogevaar van de handeling wordt aangegeven. Verdachte is een 75-jarige man en suikerpatiënt. Daarnaast heeft verdachte aan één oog staar, terwijl in het andere oog een kunstlens is geplaatst. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij aanvankelijk niet genegen was om de besnijdenis uit te voeren, omdat hij bang was duizelig te worden. Hij had uiteindelijk de besnijdenis toch gedaan omdat hij zich door de ouders van het slachtoffer onder druk gezet voelde. Verdachte heeft ter zitting verklaard sinds zijn verblijf in Nederland (1966) nog slechts enkele malen een besnijdenis te hebben uitgevoerd. Uit voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang gezien, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen ten gevolge van de door verdachte verrichte handeling in het kader van besnijdenis. De rechtbank acht daarom het aan verdachte verweten opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit als volgt heeft begaan: Primair hij op 26 augustus 2005 te Utrecht aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een verminking van de buitenhuid van de penis en een slagaderlijke bloeding) heeft toegebracht, door opzettelijk met een schaar zodanige knippende bewegingen in de buitenhuid van de penis van [het slachtoffer] te maken en aldus een te groot deel van de buitenhuid van de penis van [het slachtoffer] weg te knippen, dat daardoor het zwaar lichamelijk letsel is ontstaan Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: zware mishandeling De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft de besnijdenis op een klein kind uitgevoerd, waarbij teveel huid van de penis van dat kindje is weggesneden en een slagader is geraakt. Het handelen van verdachte was niet professioneel en als gevolg hiervan heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij zijn hele leven last zal (kunnen) ondervinden. Tijdig ingrijpen van de ouders heeft ervoor gezorgd dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn geworden. Ook al heeft verdachte in het (verre) verleden, naar eigen zeggen, veel besnijdenissen uitgevoerd, hij had zich dienen te realiseren dat dit inmiddels al vele jaren niet meer het geval was, dat daardoor zijn vaardigheid was afgenomen èn dat hij hiertoe in Nederland niet bevoegd is. Bovendien had verdachte zich moeten realiseren dat hij, als gevolg van staar en suikerziekte, slecht ziet. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk en rekent het hem ook aan. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 06 september 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, locatie Arnhem, d.d. 24 oktober 2005, opgemaakt door H.K.M. Franken, reclasseringswerker, waaruit onder meer blijkt dat de kans op recidive beperkt wordt geacht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gezien de zwakke gezondheid van verdachte en zijn financiële situatie komen andere strafmodaliteiten niet aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu verdachte al op hoge leeftijd is en niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft hij ter zitting uitdrukkelijk aangegeven geen besnijdenissen meer te zullen uitvoeren. Het hierna te noemen voorwaardelijke gedeelde van de straf dient mede om verdachte hierin te sterken. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 302 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor is vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mrs C. van Linschoten, M.J. Smit en J. van der Helm, bijgestaan door D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 01 december 2005. Mr Van der Helm is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.