Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7321

Datum uitspraak2005-11-08
Datum gepubliceerd2005-12-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01979
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motorrijtuigenbelasting Persoonlijke financiële omstandigheden van belanghebbende vormen voor het hof aanleiding de opgelegde boete te matigen.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 04/01979/motorrijtuigenbelasting Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : de Inspecteur aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 8 juli 2003 tot en met 7 juli 2004 nummer : 0.0.y0.00000 mondelinge behandeling : op 25 oktober 2005 te Arnhem waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de Inspecteur gronden: 1. Belanghebbende stond sedert 4 juli 2001 (datum afgifte deel II) als houder van het motorrijtuig, merk A, met kenteken 00-00-00 ingeschreven in het kentekenregister (hierna: het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel I is 8 april 1994. Voor het motorrijtuig geldt sinds 6 februari 2002 een schorsing als bedoeld in Hoofdstuk IV, § 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). 2. Op 20 juni 2004 is ambtelijk geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de openbare weg, te weten De B-hof te C. 3. Op grond van het voormelde gebruik is op 29 oktober 2004 door de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 521 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is een boete opgelegd van 100 procent van de nageheven belasting. 4. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete terecht heeft opgelegd. 5. Op grond van Hoofdstuk IV, § 6, van de WVW kan de geldigheid van een kentekenbewijs worden geschorst. Is schorsing van kracht dan wordt vervolgens op grond van artikel 19 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) de belasting niet geheven. 6. Ingevolge het bepaalde in artikel 35 van de Wet wordt bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs de belasting nageheven over een tijdsduur van vier aaneengesloten tijdvakken van drie maanden. Op grond van artikel 37 van de Wet juncto artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en § 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit) bedraagt de boete ter zake van dit verzuim ten hoogste 100 procent van de nageheven belasting met een maximum van € 4.537. 7. Belanghebbende heeft gesteld dat het motorrijtuig ter reparatie is aangeboden aan een automonteur die het - zonder medeweten van belanghebbende - heeft gestald op een parkeerplaats tegenover zijn woning, gelegen aan De B-hof te C. 8. Nu met het motorrijtuig - ondanks de schorsing - toch van de openbare weg gebruik is gemaakt, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht en in overeenstemming met artikel 35 van de Wet de belasting van belanghebbende nageheven. De stelling van belanghebbende dat de monteur zonder zijn medeweten het motorrijtuig op de openbare weg heeft geplaatst doet daaraan niet af. Evenmin doet daaraan af dat, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, het motorrijtuig van een zoon van hem is. Belanghebbende is als ingeschreven houder immers verantwoordelijk voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting en de naleving van de schorsingsvoorwaarden. 9. Van een belanghebbende die gebruik maakt van de schorsingsregeling mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de voorwaarden waaronder de schorsing wordt verleend. Indien belanghebbende daarvan niet op de hoogte is geweest kan dit hem worden aangerekend. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat belanghebbende ten minste enig verwijt kan worden gemaakt van het gebruik van de openbare weg met het motorrijtuig gedurende de periode dat het kenteken daarvan was geschorst. Gelet op de in 6. genoemde regelgeving heeft de Inspecteur - in beginsel - terecht een boete opgelegd van 100 percent. 10. Belanghebbende heeft ter zitting nader de omstandigheden geschetst op grond waarvan het kenteken van het motorrijtuig op zijn naam is gesteld. Het Hof heeft de Inspecteur gewezen op de persoonlijke financiële omstandigheden van belanghebbende en de mate waarin een boete van € 521 hem zal treffen. Op grond daarvan heeft de Inspecteur ter zitting nader het standpunt ingenomen dat de boete, met toepassing van de paragrafen 44 en 45 van het Besluit, in dit bijzondere geval kan worden verminderd tot 25 percent van het nageheven belastingbedrag, ofwel (afgerond) € 130. Een dergelijke boete kan naar het oordeel van het Hof, gelet op de omstandigheden van dit geval, als passend en geboden worden aangemerkt. Proceskosten: Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten, in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures, in goede justitie op € 25 voor reis- en verblijfkosten. Beslissing: Het Gerechtshof - verklaart het beroep ten dele gegrond; - bevestigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de nageheven belasting ten bedrage van € 521; - vernietigt de bestreden uitspraak inzake de boetebeschikking; - vermindert de boete tot € 130; - gelast dat de Staat het griffierecht van € 37 aan belanghebbende vergoedt; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 25, te vergoeden door de Staat. Aldus gedaan op 8 november 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 november 2005 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.