
Jurisprudentie
AU7415
Datum uitspraak2005-11-29
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3007 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3007 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzet. Bij het instellen van het hoger beroep is het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken betaald.
Uitspraak
05/3007 WWB
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 6 september 2005 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005, reg.nr. 04/4534 NABW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 15 november 2005, waar partijen - zoals tevoren bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 6 september 2005 steunt samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 15 juni 2005 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
De Raad heeft daarbij het volgende van belang geacht.
Opposant heeft - eerst - bij het verzet aangegeven dat hij op 13 juli 2005 een aanvraag heeft ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht.
Allereerst blijkt uit deze aanvraag niet duidelijk dat deze ziet op het griffierecht verschuldigd in de procedure die aanleiding heeft gegeven tot de uitspraak van de Raad van 6 september 2005 (het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005). Opposant geeft op het betreffende aanvraagformulier als reden voor de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht aan: “kosten gemaakt na eerdere beslissingbeschikking van 10 november 2004 (rechtsbijstand) (griffierecht)”. De Raad kan de datum van 10 november 2004 niet in verband brengen met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005. Bovendien is deze aanvraag gedateerd op 13 juli 2005. Dit is echter de datum waarop uiterlijk het door opposant verschuldigde griffierecht op de bankrekening van de Raad had moeten zijn bijgeschreven. Uit de door opposant toegezonden stukken blijkt dat sprake is van nog een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht. Deze aanvraag dateert van 21 april 2005. De Raad gaat ook hieraan voorbij omdat deze aanvraag niet kan zien op het griffierecht dat opposant verschuldigd is naar aanleiding van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.

