
Jurisprudentie
AU7417
Datum uitspraak2005-11-24
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6638 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6638 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om herziening op afwijzing aanvraag tweede generatie-oorlogsslachtoffer. Medische gegevens met betrekking tot de gezondheidstoestand de vader.
Uitspraak
04/6638 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 18 oktober 2004, kenmerk JZ/C70/2004/0599, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 oktober 2005, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 september 1993 heeft verweerster afwijzend beslist op een aanvraag van eiser (geboren in 1940 te Patokan in het voormalige Nederlands-Indië) welke aanvraag ondermeer - voorzover thans van belang - ertoe strekte om als zogenoemd tweede generatie-oorlogsslachtoffer met toepassing van artikel 3, tweede lid, (thans oud), van de Wet met de vervolgde te worden gelijkgesteld.
Daartoe is overwogen dat er van eisers vader te weinig medische gegevens beschikbaar zijn om te kunnen beoordelen of de psychische klachten van eiser in overwegende mate in verband staan met de (eventuele) vervolgingsgebonden klachten van eisers vader.
Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit tussen partijen rechtens verbindend is geworden.
In januari 2004 heeft eiser zich gewend tot verweerster met het verzoek om hem in verband met zijn vanwege tweede generatie-problematiek verder verslechterde gezondheid alsnog voor een uitkering op grond van de Wet in aanmerking te brengen. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat uit de beschikbare gegevens thans blijkt dat zijn vader zowel geestelijk als lichamelijk zodanig ernstig getraumatiseerd was na zijn krijgsgevangenschap dat hij naar Nederland is getransporteerd om 6 maanden in het militair hospitaal Oog in Al te recupereren.
Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 18 mei 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op gronden ontleend aan artikel 61, tweede lid, van de Wet.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Die vraag beantwoordt de Raad op de hierna volgende gronden bevestigend.
Verweerster heeft het verzoek van eiser van januari 2004 terecht aangemerkt als een verzoek om herziening van haar eerdere, hiervoor vermelde besluit van 14 september 1993, voorzover dit betrof de weigering om eiser op grond van zogenoemde tweede generatie problematiek met de vervolgde gelijk te stellen.
De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat gelijkstelling op grond van (uitsluitend) die problematiek als gevolg van een wijziging van de Wet per 15 juli 1994 niet meer mogelijk is, terwijl het door verweerster nadien op dit punt nog gevoerde, begunstigende beleid ten aanzien van personen die vóór de bevrijding werden geboren per 1 januari 2002 is beëindigd.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen betekent dat verweerster bij de uitoefening daarvan een ruime beleidsvrijheid toekomt.
Dat brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen.
Verweerster heeft in het kader van de haar bij artikel 61, tweede lid, van de Wet toegekende bevoegdheid beleid ontwikkeld, dat gegeven de sluiting van de Wet voor personen die behoren tot de tweede generatie alleen dan aanleiding bestaat tot herziening over te gaan indien bij het nemen van het eerdere (afwijzende) besluit sprake is geweest van een aperte beoordelingsfout. Deze maatstaf is voor eiser gaan gelden ingaande 1 januari 2002, met ingang van welke datum het bovengenoemde beleid ten aanzien van personen die vóór de bevrijding zijn geboren werd beëindigd.
De Raad is, overeenkomstig zijn vaste rechtspraak in herzieningszaken met betrekking tot tweede generatie-problematiek van personen die na de oorlog zijn geboren, van oordeel dat verweerster ook gerechtigd is verzoeken om herziening als het onderhavige aan deze maatstaf te toetsen.
Uit de gedingstukken en hetgeen eiser heeft aangevoerd komt de vraag naar voren of het als een aperte, verweerster verwijtbare, fout moet worden gezien dat verweerster heeft verzuimd om ten tijde van het nemen van haar besluit van 14 september 1993 alle medische gegevens met betrekking tot de gezondheidstoestand van eisers vader op te sporen en te verzamelen ten einde te kunnen beoordelen of een verband in overwegende mate is te leggen tussen de psychische en lichamelijke gezondheidstoestand van vader wegens diens krijgsgevangenschap en het ontstaan van eisers psychische klachten.
De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Uit de gedingstukken komt naar voren dat eisers vader, [naam vader], is geboren [in] 1912 te Soerabaja en is overleden in 1961. Voorts komt uit de stukken naar voren dat het Ministerie van Defensie het geneeskundig dossier van oud KNIL militairen bewaart tot een betrokkene 80 jaar is geworden. Eisers vader zou in oktober 1992 de leeftijd van 80 jaar hebben bereikt, ware hij niet in 1961 overleden. Op het moment van eisers aanvraag op 20 juli 1992 zouden de medische stukken betreffende de gezondheidstoestand van vader wellicht nog aanwezig geweest kunnen zijn.
Aangezien destijds niet bekend was dat eisers vader is verpleegd geweest in het militair hospitaal kan de raad het niet als aperte fout aanmerken dat geen pogingen zijn ondernomen deze gegevens toen te achterhalen.
Gezien het vorenstaande kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit de door de Raad te hanteren terughoudende toets niet kan doorstaan. Voor vernietiging van dat besluit bestaat derhalve geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Alwgemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.

