
Jurisprudentie
AU7427
Datum uitspraak2005-11-24
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4020 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4020 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Artikel 20 van de Wet heeft betrekking op medische noodzakelijkheid van de voorziening. De weigering van de gevraagde voorziening in de kosten van aanschaf van een auto is gelegen in verweersters beleid dat er in verband met causale ziekten en gebreken sprake moet zijn van een totale beperking voor het gebruikmaken van het openbaar vervoer inclusief de taxi.
Uitspraak
04/4020 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 8 juli 2004, kenmerk JZ/L70/2004/0463, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna te noemen: de Wet).
Namens eiser is tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen. In een aanvullend beroepschrift heeft deze gemachtigde aangegeven waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 oktober 2005. Aldaar is eiser verschenen bij gemachtigde mr. J.C.M. van Berkel voornoemd. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1939, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Met betrekking tot de bij eiser aanwezige psychische klachten, hoge bloeddruk en nieraandoening, is door verweerster een verband met de vervolging aanvaard.
In april 2003 heeft eiser bij verweerster onder meer een aanvraag ingediend om vergoeding van de aanschafkosten van een auto. Naar aanleiding van deze aanvraag is eiser vanwege verweerster onderzocht door haar geneeskundig adviseur, de arts G.M. van der Molen, die blijkens het door hem uitgebrachte advies bij eiser op basis van recent onderzoek heeft vastgesteld dat het evident is dat eiser vanwege zijn angstproblemen niet per middel van het openbaar vervoer kan reizen. Tevens is aangegeven dat het gebruik van de taxi niet een reële optie is, omdat daarbij het vertrouwen dat eiser in de vervoerssituatie moet hebben ontbreekt. Deze arts heeft bij zijn beoordeling betrokken dat eiser een keer per touringcar naar de omgeving van Luik is gereisd met zijn dialysepatientengroep onder begeleiding van echtgenote en zijn zus. De hierbij ontstane angstproblemen betroffen de confrontatie met een oorlogsmonument en werden goed opgevangen door zijn begeleiders. Op beleidsmatige gronden heeft verweerster aanleiding gezien het standpunt van haar geneeskundig adviseur niet over te nemen en bij besluit van 29 januari 2004 aan eiser de door hem gevraagde voorziening voor de aanschafkosten van een auto geweigerd. Overwogen is dat bij eiser geen in zijn causale psychische klachten gelegen totale beperking bestaat om met het openbaar vervoer te reizen, zodat er geen medische noodzaak bestaat voor de door hem gevraagde voorziening. Dit standpunt heeft verweerster na namens eiser gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd.
Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 20 van de Wet worden - kort weergegeven - de in verband met causale ziekten samenhangende ten laste van de vervolgde blijvende extra kosten van noodzakelijke voorzieningen volledig vergoed. Door verweerster is in dit verband als uitgangspunt gehanteerd dat de aanschaf van een auto als een noodzakelijke voorziening in de hiervoor bedoelde zin wordt beschouwd, indien sprake is van een in de causale ziekten of gebreken gelegen totale beperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer, de taxi daaronder begrepen.
Naar uit de gedingstukken blijkt - en de Raad rekent daar ook toe het ter zitting door de vertegenwoordiger van verweerster nog overhandigde stuk inhoudende een verslag van de 2338e vergadering van de Pensioen- en Uitkeringsraad, Raadskamer WUV - heeft verweerster na ampele overwegingen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van haar geneeskundig adviseur, daar eiser zich onder strikte voorwaarden wel door vertrouwde derden kan laten chaufferen.
Naar het oordeel van de Raad kan het standpunt van de geneeskundig adviseur, zoals blijkt uit de ter zake uitgebrachte adviezen en de door deze geneeskundige bij eerdergenoemde vergadering van de Raadskamer WUV gegeven toelichting niet anders worden gezien dan als een op medische gronden berustend oordeel, dat eiser vanwege zijn causale psychische klachten ook niet van een taxi gebruik kan maken.
Nu de geneeskundig adviseur zich zo duidelijk had uitgesproken bestond voor verweerster geen ruimte meer is voor het nemen van een beleidsmatige beslissing.
Naar ’s Raads oordeel brengt het zorgvuldigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder de gegeven omstandigheden mee, dat verweerster - gezien haar twijfels omtrent de ingebrachte medische gegevens - de onderhavige kwestie ter nader onderzoek en beoordeling had moeten voorleggen aan een externe psychiater.
De Raad komt derhalve tot de slotsom dat het bestreden besluit strijdt met artikel 3:2 van de Awb en daarom moet worden vernietigd.
De Raad ziet, ten slotte, termen aanwezig om verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiser, die de Raad begroot op € 644,-, als kosten van verleende rechtsbijstand. De Raad is niet gebleken van andere kosten die, met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in de veroordeling kunnen worden betrokken.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad;
Gelast de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiser het griffierecht ad € 35,- te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.

