Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7435

Datum uitspraak2005-11-17
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3501 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doordat de geneeskundig adviseur heeft nagelaten gericht vragen te stellen aan de behandelend arts van eiser is het bestreden besluit niet met de in deze vereiste zorgvuldigheid voorbereid en komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.


Uitspraak

04/3501 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats] (Israël), eiser, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 28 mei 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0362, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser de gronden aangevoerd, waarop zijn beroep steunt. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft bij brief van 7 maart 2005 zijn reactie op dat verweerschrift aan de Raad doen toekomen. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 oktober 2005. Aldaar is eiser, zoals vooraf bij brief van 19 september 2005 aangekondigd, niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiser, geboren op 8 februari 1922, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de psychische labiliteit, de darmklachten en reumatische klachten van eiser in verband staan met de door hem ondergane vervolging. Een zodanig causaal verband is niet aanvaard met betrekking tot eisers hartritme-stoornissen, hoge bloeddruk en status na CVA. Eiser ontvangt een periodieke uitkering op grond van de Wet en in het verleden zijn aan hem enkele bijzondere voorzieningen toegekend. In maart 2003 heeft eiser bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van voorzieningen ter zake van een behandeling met balneotherapie met begeleiding en daarmee samenhangend vervoer per taxi. Bij besluit van 30 september 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 28 mei 2004, heeft verweerster die aanvraag met toepassing artikel 20 van de Wet afgewezen, op de grond dat een voorziening voor balneotherapie met begeleiding en een voorziening voor medisch vervoer in verband daarmee niet medisch noodzakelijk zijn in verband met eisers uit de vervolging voortvloeiende klachten. Verweerster heeft daarbij overwogen dat eiser gebruik kan maken van andere, meer gangbare behandelmethoden, die ook verlichting en verbetering van zijn klachten kunnen geven. Eiser heeft in beroep tegen dit besluit aangevoerd dat de hem behandelend arts dr. B. Itzhak hem vanwege verergering van zijn gewrichtsklachten balneotherapie heeft aanbevolen en dat dr. M.J. Seijffers, medisch adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad in Israël, heeft aangegeven dat dit een gangbare therapie is in Israël voor eisers reumatische klachten. De in het verleden gekregen behandeling voor zijn gewrichtspijn door middel van fysiotherapie, ultra sound en plaatselijke warmte gaven wel verbetering en verlichting van de symptomen, maar, aldus eiser, deze behandelingen zijn gestaakt, omdat zij niet meer toereikend waren. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Verweersters besluit van 28 mei 2004, inhoudende dat er geen medische noodzaak voor de onderhavige voorziening als bedoeld in artikel 20 van de Wet kan worden aangenomen, berust op medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van verweerster uitgebracht naar aanleiding van de onderhavige aanvraag van eiser. Aan deze adviezen ligt een onderzoek van deze geneeskundig adviseurs ten grondslag dat is gebaseerd op de medische informatie van eisers behandelend arts dr. B. Itzhak voornoemd. Afgezien van de informatie dat in het verleden behandeling plaatsvond door middel van fysiotherapie, ultra sound en plaatselijke warmte met verlichting en verbetering van zijn symptomen kwam op het nadere verzoek van de geneeskundig adviseur om mee te delen welke behandelingen eiser het jaar voorafgaande aan zijn aanvraag had ondergaan, naar voren dat eiser naast een in maart 2003 gestarte medicatie geen andere behandeling voor zijn pijnklachten kreeg. Daaruit heeft de geneeskundig adviseur de conclusie getrokken dat er voor eiser nog andere behandelvormen zijn die ook verlichting en verbetering geven zodat balneotherapie (nog) niet geïndiceerd is. Met eiser is de Raad evenwel van oordeel dat die slotsom niet zonder meer volgt uit de door eisers arts Itzhak gegeven informatie en dat het bestreden besluit waarin het advies van de geneeskundig adviseur is overgenomen aldus op een onvoldoende grondslag berust. Mede gelet op het feit, dat eiser in zijn bezwaar reeds had aangegeven dat het advies om balneotherapie te ondergaan het gevolg was van enerzijds de verergering van zijn klachten en anderzijds de ontoereikendheid van de traditionele behandelvormen, had het naar het oordeel van de Raad op de weg van de geneeskundig adviseur van verweerster gelegen bij dr. Itzhak niet alleen in zijn algemeenheid te informeren naar de door eiser ondergane behandelingen maar hem ook specifiek de vraag voor te leggen waarom de andere, in de ogen van de geneeskundig adviseur meer gangbare behandelmethoden voor reumatische pijnklachten niet meer werden voorgeschreven of aanbevolen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat naar het oordeel van de Raad het bestreden besluit niet met de in deze vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond verklaard moet worden. De Raad is niet gebleken van proceskosten welke met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Bepaalt dat Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid R.B.E. van Nimwegen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.). R.B.E. van Nimwegen. HD 01.11