Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7439

Datum uitspraak2005-11-17
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3077 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

WUV-gerechtigde. Vervolgaanvraag voor therapeutisch zwemmen en taxikostenvergoeding in verband met zwemmen.


Uitspraak

04/3077 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te Jeruzalem (Israël), eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 20 februari 2004, kenmerk JZ/I/70yy/2003/0118, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift, zoals aangevuld bij schrijven van 11 september 2005, heeft eiseres aangegeven waarom zij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 oktober 2005. Aldaar is eiseres, naar tevoren was bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres, geboren in 1928, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Naar aanleiding van een jaarlijks door eiseres ingediend verzoek, is haar vanaf 1997 door verweerster op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding toegekend van de kosten van een zwemabonnement en het met het zwemmen verbonden vervoer per taxi. Blijkens de gedingstukken heeft verweerster deze voorziening voor eiseres medisch noodzakelijk geoordeeld in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende rug- en schouder-klachten. Een in juni 2002 door eiseres ingediende vervolgaanvraag betreffende vergoeding van de kosten van een zwemabonnement inclusief vervoer heeft geleid tot verweersters besluit van 24 april 2003, waarbij aan eiseres vanaf 1 januari 2003 tot 17 mei 2004 op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding is toegekend van de kosten van een zwem-abonnement met daarbij vanaf 1 januari 2003 tot 1 november 2003 een vergoeding van taxikosten in verband met zwemmen en vanaf 1 november 2003 tot 17 mei 2004 een vergoeding van taxikosten in verband met het zwemmen met een frequentie van maximaal éénmaal per week. Eiseres heeft tegen de beperking van het aantal ritten taxivervoer in verband met zwemmen tot maximaal éénmaal per week over laatstgenoemde periode bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij op voorschrift van de haar behandelende artsen vier- tot vijfmaal in de week zwemt. Dit bezwaar van eiseres heeft geleid tot het thans bestreden besluit waarbij verweerster aan haar over de periode van 1 november 2003 tot 17 mei 2004, naast de aan haar eerder toegekende kosten voor taxivervoer éénmaal per week, een vergoeding heeft toegekend van de vervoerskosten in verband met zwemmen tot maximaal drie maal per week op basis van openbaar vervoer in de laagste prijsklasse. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij heeft daarbij onder verwijzing naar de bij verweerster bekende attesten van haar behandelend artsen aangegeven dat aan haar jarenlang op grond van medische overwegingen een vergoeding is toegekend voor taxivervoer in verband met zwemmen en dat thans zonder enig medisch onderzoek wordt besloten dat zij gebruik moet maken van het openbaar vervoer. De Raad acht deze grief van eiseres terecht voorgedragen. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerster jarenlang voor eiseres een met haar causale aandoeningen samenhangende medische noodzaak als bedoeld in artikel 20 van de Wet aanwezig heeft geacht voor vervoer per taxi in verband met zwemmen. Uit de gedingstukken van medische aard komt niet naar voren dat zich in de medische situatie van eiseres wijzigingen hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de Raad staat het onder deze omstandigheden verweerster niet vrij zonder nader medisch onderzoek waaruit blijkt dat eiseres niet langer is aangewezen op vervoer per taxi in verband met zwemmen en met het openbaar vervoer kan reizen, te oordelen dat een medische indicatie als bedoeld in artikel 20 van de Wet voor taxivervoer niet meer aanwezig is. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres gegrond verklaard moet worden. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Verstaat dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) R.B.E. van Nimwegen.