
Jurisprudentie
AU7498
Datum uitspraak2005-12-23
Datum gepubliceerd2005-12-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR05/134HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR05/134HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bopz-zaak; cassatie, ontvankelijkheid van het beroep, overschrijding van beroepstermijn ex art. 426 lid 1 Rv. (drie maanden).
Conclusie anoniem
R05/134HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 11 november 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker]
tegen
Officier van justitie te Assen
Bij beschikking, gedagtekend 7 juli 2005, heeft de rechtbank te Assen op verzoek van de officier van justitie aldaar een voorlopige machtiging verleend tot het doen voortduren van het verblijf van verzoeker tot cassatie in een psychiatrisch ziekenhuis.
Bij verzoekschrift, per fax ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 12 oktober 2005, op 14 oktober 2005 gevolgd door het originele verzoekschrift met begeleidend schrijven (vgl. HR 11 juli 2003, NJ 2003, 565; HR 11 februari 2005, NJ 2005, 143), is namens verzoeker cassatieberoep ingesteld.
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kan tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn verstreek op 7 oktober 2005, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. De omstandigheid dat, blijkens een stempelafdruk, het afschrift van de beschikking van de rechtbank eerst op 12 juli 2005 door de griffier van de rechtbank is verzonden (art. 290 lid 3 Rv) brengt hierin geen verandering. Van een apparaatsfout, als bedoeld in HR 13 juli 2001, NJ 2001, 513, HR 28 november 2003, NJ 2005, 465 m.nt. DA of EHRM 4 augustus 2005, app.nr. 16945/02 (te late toezending van de tekst van de uitspraak), is in dit geval geen sprake.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
23 december 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/134HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Zwolle heeft op 30 juni 2005 onder overlegging van een geneeskundige verklaring als bedoeld in de wet BOPZ een verzoek ingediend bij de rechtbank te Zwolle tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van verzoeker tot cassatie in de G.G.Z. Drenthe, locatie Assen.
Nadat de rechtbank verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en de behandelend arts had gehoord, heeft zij bij beschikking van 7 juli 2005 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden, uiterlijk tot 7 januari 2006.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Bij verzoekschrift, per fax ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 12 oktober 2005, op 14 oktober 2005 gevolgd door het originele verzoekschrift met begeleidend schrijven, is namens verzoeker cassatieberoep ingesteld. Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kan tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn in het onderhavige geval verstreek op 7 oktober 2005, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. Verzoeker zal derhalve in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.

