Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7616

Datum uitspraak2005-12-02
Datum gepubliceerd2005-12-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 05/459
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 15, vijfde lid, van het Verdrag van 30 juni 2000 inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland leidt ertoe dat het verweerder is toegestaan om na de jaarlijkse herberekening van het AOW-pensioen pas een nieuwe herberekening te maken wanneer de koers van de Nieuw-Zeelandse dollar gedurende twee achtereenvolgende kwartalen ten opzichte van de euro een devaluatie ondergaat van 10% of meer. Nu eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de bedoelde herberekening ziet op het Verdrag dat was gesloten vóór het Verdrag van 30 juni 2000 kunnen daaraan geen argumenten worden ontleend voor de stelling van eiser dat verweerder steeds maandelijks dient te beoordelen of koerswijzigingen een nabetaling tot gevolg moeten hebben.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht Reg.nr: AWB 05/459 Uitspraak in de zaak van [XXX] te Gorinchem, eiser, gemachtigde: mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, tegen het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder, gemachtigde: mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerder heeft bij besluit van 4 augustus 2004 het pensioen van eiser krachtens de Algemene Ouderdomswet (verder: AOW) herberekend over de periode april 2002 tot en met maart 2003 en de periode april 2004 tot en met juli 2004, hetgeen heeft geleid tot een recht op nabetaling van ? 36,31. Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 9 september 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 29 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 april 2005, binnengekomen op 25 april 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De zaak is op 29 september 2005 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN Op 1 november 2003 is in werking getreden het Verdrag van 30 juni 2000 inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland (Trb. 2001, 102, laatstelijk gewijzigd Trb. 2004, 19; hierna te noemen: het Verdrag) Op basis van artikel 35, tweede lid, van het Verdrag vindt het Verdrag, met uitzondering van een aantal hier niet relevante bepalingen, voor Nederland reeds toepassing vanaf 1 augustus 2000. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van het Verdrag past het Nederlandse uitkeringsorgaan zijn uitkering aan met een bedrag dat gelijk is aan het surplus wanneer de som van het bedrag van de Nederlandse ouderdomsuitkering overeenkomstig dit Verdrag of overeenkomstig de Nederlandse Algemene Ouderdomswet, afgezien van de inkomensafhankelijke toeslag en de vakantie-uitkering als omschreven in artikel 8, eerste lid, respectievelijk artikel 28 van die wet, en het bedrag van het Nieuw-Zeelandse pensioen of veteranenpensioen krachtens dit Verdrag of de Nieuw-Zeelandse wetgeving voor een persoon die in Nederland woont, hoger is dan het maximumbedrag overeenkomstig de Nederlandse Algemene Ouderdomswet, afgezien van de inkomensafhankelijke toeslag en de vakantie-uitkering als omschreven in artikel 8, eerste lid, respectievelijk artikel 28 van die wet. Ingevolge het vijfde lid van artikel 15 van het Verdrag zijn wijzigingen in de wisselkoers niet van invloed op het in overeenstemming met het voorgaande lid berekende bedrag, mits ten minste één maal per jaar een omrekening plaats vindt, met gebruikmaking van de wisselkoerspariteit zoals die wordt geadviseerd door de Nederlandsche Bank NV op de dag van betaling van de Nieuw-Zeelandse uitkering voor de maand waarin de herberekening plaatsvindt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn eerdere standpunt gehandhaafd dat eiser over de periode april 2002 tot en met maart 2003 en de periode april 2004 tot en met juli 2004 recht heeft op nabetaling van ? 36,31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het besluit wordt voldaan aan de eis zoals die wordt gesteld in het Verdrag, inhoudende dat ten minste eenmaal per jaar - in dit geval in april - een omrekening plaatsvindt, waarbij de koers van de Nieuw-Zeelandse dollar van die maand wordt gehanteerd. Conform het beleid van verweerder vindt gedurende het jaar wel een nieuwe herberekening plaats als de koers gedurende twee achtereenvolgende kwartalen ten opzichte van de euro een devaluatie ondergaat van 10% of meer. Daarvan is echter in de onderhavige periode geen sprake geweest, aldus verweerder. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Daartoe voert hij allereerst aan dat door verweerder ten onrechte artikel 15, vijfde lid, van het Verdrag is toegepast op de periode april 2002 tot en met maart 2003, nu die bepaling pas is in het Verdrag is gekomen per 1 november 2003. Voorts kan eiser zich met betrekking tot de periode april 2004 tot en met juli 2004 niet verenigen met het beleid van verweerder om na de jaarlijkse herberekening pas een nieuwe herberekening te maken wanneer de koers gedurende twee achtereenvolgende kwartalen ten opzichte van de euro een devaluatie ondergaat van 10% of meer. Volgens eiser doet dit beleid geen recht aan zijn aanspraken op een AOW-uitkering, omdat zijn uitkering daardoor onder het maximale, wettelijke AOW-pensioen kan uitkomen. Verweerder dient conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep maandelijks te beoordelen of koerswijzigingen een nabetaling tot gevolg moeten hebben, aldus eiser. Daarnaast wordt door eiser betoogd dat verweerder ten onrechte nog geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek om een herberekeningsbesluit te nemen ten aanzien van de periode september 2003 tot en met maart 2004. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder daartoe te dwingen op straffe van een dwangsom. Ten slotte heeft eiser gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder er in zijn herberekening ten onrechte vanuit gaat dat het Nieuw-Zeelandse pensioen twaalf keer in plaats van dertien keer per jaar wordt uitbetaald. De rechtbank overweegt als volgt. Nu de bepalingen van het Verdrag verbindende kracht hebben (artikel 93 en artikel 94 van de Grondwet) en artikel 35, tweede lid, van het Verdrag regelt dat onder meer artikel 15, vijfde lid, van het Verdrag voor Nederland van toepassing is vanaf 1 augustus 2000, kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat artikel 15, vijfde lid, van het Verdrag pas in werking is sinds 1 november 2003. Blijkens artikel 15, vijfde lid, van het Verdrag behoeven herberekeningen als gevolg van koersschommelingen slechts één keer per jaar plaats te vinden. Verweerder kan daarbij op grond van deze bepaling volstaan met toepassing van de koers van de Nieuw-Zeelandse dollar zoals die wordt geadviseerd door de Nederlandsche Bank NV op de dag van betaling van de Nieuw-Zeelandse uitkering voor de maand waarin de herberekening plaatsvindt, in dit geval april. Gegeven de verbindende kracht van het Verdrag moet worden geconstateerd dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan voornoemde bepaling. Verweerder is - anders dan eiser stelt - niet gehouden steeds een herberekening te maken, indien dat voor de pensioengerechtigde tot een gunstiger resultaat zou leiden. Dat dit tot gevolg kan hebben dat het pensioen van eiser gedurende het lopende jaar onder het maximale, wettelijke AOW-pensioen uitkomt, doet daaraan niet af. Dat eiser er recht op zou hebben dat het bedrag van zijn pensioen nooit zakt beneden het wettelijk maximum volgt namelijk niet uit het Verdrag, terwijl voor echt grote koersschommelingen verweerder beleid toepast dat naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is. De jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarnaar eiser verwijst (de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2002, gepubliceerd in RSV 2002, 230), heeft betrekking op de Overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Nieuw-Zeeland, gesloten op 8 oktober 1990 en in werking getreden op 1 februari 1992 (Trb. 1991, 97 en Trb. 1991, 175). Sinds die uitspraak is in het hernieuwde Verdrag echter het vijfde lid van artikel 15 opgenomen. Deze bepaling voorziet uitdrukkelijk in een regeling van de onderhavige materie. Hierdoor kunnen ook aan de genoemde uitspraak geen argumenten worden ontleend voor de stelling van eiser dat verweerder steeds maandelijks dient te beoordelen of koerswijzigingen een nabetaling tot gevolg moeten hebben. Ten aanzien van de klacht van eiser dat verweerder ten onrechte nog geen herberekeningsbesluit heeft genomen over de periode september 2003 tot en met maart 2004 overweegt de rechtbank dat in het primaire besluit van 4 augustus 2004 noch in de beslissing op bezwaar van 29 maart 2005 een herberekening van het pensioen van eiser over de periode van september 2003 tot en met maart 2004 is vervat. Daartoe bestond echter ook geen noodzaak, nu verweerder reeds op 3 september 2003 ten aanzien van genoemde periode een besluit heeft genomen en het daartegen ingediende bezwaarschrift is ingetrokken. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder er bij zijn herberekening ten onrechte vanuit gaat dat het Nieuw-Zeelandse pensioen twaalf keer in plaats van dertien keer per jaar wordt uitbetaald, oordeelt de rechtbank dat verweerder voor de bedoelde handelwijze in het bestreden besluit een afdoende verklaring heeft gegeven, namelijk dat de dertien jaarlijkse betalingen van het Nieuw-Zeelandse pensioen door verweerder worden omgerekend naar twaalf maandelijkse betalingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. III. BESLISSING De rechtbank Dordrecht: - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.J. van der Wilt, rechter, en door deze en D. Alblas, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.