Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7626

Datum uitspraak2005-11-29
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01876/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening


Uitspraak

29 november 2005 Strafkamer nr. 01876/05 H IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 1997, nummer 01/050630/96, ingediend door: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot 160 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van vier maanden gevangenisstraf alsmede een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Rechtbank heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals in het vonnis vermeld, alsmede aan de aanvrager de verplichting opgelegd aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers fl. 1.075,- respectievelijk fl. 170,- te betalen. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn. 3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken. 3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 november 2005.