Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7654

Datum uitspraak2005-09-06
Datum gepubliceerd2005-12-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/42151, 04/42270
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / medische noodsituatie / Armenië. Eisers menen in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking medische behandeling. Verweerder heeft het mvv-vereiste tegengeworpen. Uit rapportage van het Bureau Medische Advisering is gebleken dat eiseres te kampen heeft met een Post Traumatisch Stress Syndroom en bij het staken van haar behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Eiser kampt met ernstige psycho-emotionele problematiek en een gedragsstoornis en heeft - mede gelet op zijn leeftijd - begeleiding nodig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het nemen van de bestreden besluiten ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat in Armenië geen mogelijkheid bestaat tot het aanvragen van een mvv nu een Nederlandse vertegenwoordiging ontbreekt. Verweerder heeft nagelaten te onderzoeken welke gevolgen het uitwijken voor een mvv-aanvraag naar Georgië heeft voor de medische situatie voor eisers. Beroep met betrekking tot artikel 3.46 Vb 2000 gegrond. Beroep gericht tegen de niet-verlening van een verblijfsvergunning medische noodsituatie ongegrond, omdat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat eisers niet voldoen aan de in hoofdstuk B8/3.3 Vc 2000 gestelde voorwaarden.


Uitspraak

DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer zitting houdende te Dordrecht Reg.nr : AWB 04/42151 & 04/42270 Uitspraak in de zaken van A (eiseres) en B (eiser), tezamen eisers, gemachtigde: Mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: drs. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij aanvragen van 28 april 2003 hebben eisers verzocht om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) met als doel ‘het ondergaan van medische behandeling’. Verweerder heeft bij besluiten van 11 februari 2004 afwijzend beslist op voornoemde aanvragen. Het besluit ten behoeve van eiseres is verzonden op 23 maart 2004. Tegen deze besluiten hebben eisers bij brieven van respectievelijk 24 februari 2004 en 5 april 2004 bij verweerder bezwaar aangetekend. Bij besluiten van 30 augustus 2004 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 21 september 2004 beroep ingesteld. De beroepen zijn op 2 augustus 2005 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen E. Abkharian, tolk. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – voor zover hier relevant – af te wijzen. Krachtens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 juncto artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. In artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de Minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing kan laten voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Ingevolge artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 kan de Minister, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Wet noodzakelijk is, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid. 2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers om verblijf op grond van artikel 3.46 van het Vb 2000 te verkrijgen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 afgewezen, omdat zij niet beschikken over een mvv en zij evenmin in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het beroep van eisers om vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 te verkrijgen faalt, omdat uit de door het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) opgestelde nota’s van 15 december 2003 en de aanvullingen daarop van 2 februari 2004 blijkt dat eisers onder voorwaarden in staat zijn te reizen en de mvv-aanvraag in hun land van herkomst af te wachten. Verweerder heeft onder verwijzing naar zijn beleid als neergelegd in hoofdstuk B8/4 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc 2000) gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is om de noodzakelijke begeleiding en overdracht te realiseren; desgewenst kan de IOM hierin ondersteuning verlenen. Verweerder acht geen grond aanwezig om aan te nemen dat toepassing van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. Argumenten over feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg en een lagere kwaliteit van gezondheidszorg ten opzichte van Nederland vormen daartoe onvoldoende aanleiding. Dat niet bekend is of in Armenië kinderpsychiaters en/of – psychologen werkzaam zijn levert evenmin reden voor vrijstelling op, omdat er in ieder geval kinderartsen en 2e lijn specialisten werkzaam zijn door wie eiser kan worden behandeld. Verweerder heeft de aanvragen tevens aangemerkt als aanvragen voor verblijf onder een beperking voor medische noodsituatie, maar heeft geen aanleiding gezien eisers verblijf toe te staan op deze grond. De BMA-arts heeft geconcludeerd dat er bij eiser geen medische noodsituatie zal ontstaan. Bij eiseres kan volgens de BMA-arts een medische noodsituatie ontstaan, maar behandeling kan plaatsvinden in het land van herkomst, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals geformuleerd in verweerders beleid, als neergelegd in Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 2004/48 (thans hoofdstuk B8/3.3 van de Vc 2000). 3. Eisers menen, samengevat, dat zij in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunningen ‘medische behandeling’, nu Nederland het meest aangewezen land is voor hun verblijf. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komen. Gelet op de diverse door de medisch adviseur gestelde voorwaarden, waarvan niet is gebleken dat verweerder deze voorwaarden zal naleven, kunnen eisers medisch gezien niet in staat worden geacht af te reizen naar Armenië om een mvv aan te vragen. Het ontbreekt eisers aan de financiële middelen om zorg te dragen voor de medische begeleiding tijdens hun terugreis en behandeling in hun land van herkomst. Tegenwerping van het mvv-vereiste leidt naar de opvatting van eisers tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe is aangevoerd dat verweerder zich niet heeft kunnen baseren op de rapporten van de BMA-arts, omdat deze onvolledig en onzorgvuldig zijn opgesteld. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Medisch Tuchtcollege van 20 januari 2004 stellen eisers dat de rapporten niet voldoen aan de opgestelde tuchtrechtelijke standaarden. Eisers menen dat de medisch adviseur zijn adviezen niet slechts heeft kunnen baseren op informatie afkomstig van SOS-rapportages over andere vreemdelingen. Zoals uit de overgelegde foto’s en de door mr. A.W.J. van der Meer, kantoorgenote van eisers gemachtigde, verzamelde informatie ter plaatse naar voren komt is de kwaliteit van de medische basisvoorzieningen in Armenië ondermaats. Onvoldoende is onderzocht of de door eisers benodigde specialistische behandelingen op gelijkwaardige wijze en op korte termijn kunnen worden voortgezet in Armenië en of de benodigde medicatie, met gelijke werking als de huidige, beschikbaar is. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij geen reisdocumenten hebben om naar hun land van herkomst te reizen en hebben zij gewezen op de omstandigheid dat een Nederlandse vertegenwoordiging in Armenië ontbreekt, zodat geen mvv in hun land van herkomst kan worden aangevraagd. Een mvv in een derde land aanvragen is geen optie, nu eisers daar vanwege hun Armeense nationaliteit niet zullen worden toegelaten en een visum voor langer verblijf niet zal worden verleend; nog afgezien van de vraag of aldaar adequate medische behandeling beschikbaar is. Uit de bestreden besluiten blijkt niet dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden. Voorts menen eisers dat aanleiding bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000. Daartoe hebben zij gewezen op de omstandigheid dat eiseres, zoals ook blijkt uit het advies van de BMA-arts, in een medische noodsituatie zal geraken indien de door haar benodigde behandeling niet beschikbaar is. Daarbij heeft eiser volgens zijn behandelaars suïcidale neigingen. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar en dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). 4. De rechtbank overweegt het volgende. 4.1 De beroepen, voor zover gericht tegen de niet verlening van de gevraagde verblijfsvergunningen op grond van artikel 3:46 van het Vb 2000, spitsen zich toe op de vraag of verweerder eisers terecht geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend op de grond genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 danwel of verweerder heeft kunnen oordelen dat handhaving van het mvv-vereiste naar zijn oordeel niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Door eisers is aangevoerd dat er in Armenië geen Nederlandse vertegenwoordiging is gevestigd, zodat het niet mogelijk zal zijn daar een mvv aan te vragen. Verweerder was van deze omstandigheid op de hoogte ten tijde van het nemen van de besluiten op bezwaar. Mitsdien bestaat er geen aanleiding deze eerst in het beroep naar voren gebrachte grond buiten beschouwing te laten. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers een mvv-aanvraag bij de Nederlandse ambassade in Georgië in kunnen dienen en de beslissing daarop in Armenië, waar behandelmogelijkheden aanwezig zijn, kunnen afwachten. Uit verweerders toepasselijk beleid, als neergelegd in hoofdstuk B1/1.1.1 van de Vc 2000, blijkt dat een mvv dient te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf. Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, dient de mvv in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Aldaar zal vervolgens de mvv in persoon aan de vreemdeling worden verstrekt. Uit ditzelfde hoofdstuk blijkt dat voor mvv-aanvragen een beslistermijn van drie maanden redelijk wordt geacht. Uit het BMA advies van 15 december 2003 is gebleken dat ten aanzien van eiseres sprake is van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld; zij kampt met een Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) met psychotische en depressieve kenmerken en suïcidale gedachten, waarvoor intensieve specialistische behandeling noodzakelijk is. Vermeld is dat eiseres diverse psychofarmaca slikt en gesprekken heeft. Bij het achterwege blijven van de behandeling is, aldus dit advies, een acute medische noodsituatie te verwachten. Onder een medische noodsituatie wordt, volgens dit advies en hoofdstuk B8/3.2 van de Vc 2000, verstaan die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstig geestelijke of lichamelijke schade. Hoofdstuk B8/3.2 van de Vc 2000 vermeldt tevens dat onder ‘op korte termijn’ wordt verstaan: binnen een termijn van drie maanden. Blijkens de bestreden besluiten en de adviezen van het BMA, welke adviezen ter voorbereiding van de besluiten zijn opgevraagd, is verweerder er vanuit gegaan dat eisers de uitkomst van een mvv-aanvraag in Armenië kunnen afwachten. De BMA-arts acht eisers immers, onder de genoemde voorwaarden, in staat naar Armenië te reizen en heeft geconcludeerd dat hun medische klachten op min of meer vergelijkbare wijze als in Nederland in Armenië kunnen worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het nemen van de bestreden besluiten ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat in Armenië geen mogelijkheid bestaat tot het aanvragen van een mvv nu een Nederlandse vertegenwoordiging ontbreekt. Tegenwerping van het mvv-vereiste houdt immers in dat eisers na terugkeer in Armenië ervoor zullen moeten zorgen dat zij beschikken over de benodigde documenten voor hun reis naar, toegang tot en mvv-aanvraag in Georgië, zich naar Tiblisi in Georgië moeten begeven om aldaar de mvv-aanvragen in te dienen en vervolgens al dan niet terug moeten reizen naar Armenië om de behandeling van hun aanvragen af te wachten om deze vervolgens - indien toegekend - weer op te gaan halen. Niet uitgesloten is dat de hiervoor geschetste gang van zaken tot gevolg heeft dat daarmee een langere periode is gemoeid dan drie maanden. Door verweerder is niet onderzocht welke gevolgen voornoemde omstandigheden hebben voor de medische situatie van eisers. Hierbij zijn met name de omstandigheden van belang dat, blijkens het advies van de BMA-arts, een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is indien de behandeling van eiseres wordt gestaakt en eiser, zoals is vermeld in het BMA-advies, kampt met ernstige psycho-emotionele problematiek en een gedragsstoornis en hij – mede gelet op zijn leeftijd – begeleiding nodig heeft. Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onbreekt een deugdelijke motivering, zodat het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb is geschonden. 4.2 Met betrekking tot de gronden van eisers dat zij niet op hun bezwaarschriften zijn gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Uitgangspunt is dat in de bezwaarfase een hoorplicht bestaat, tenzij zich een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb voordoet. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afgezien van horen, omdat naar zijn mening de bezwaren kennelijk ongegrond zijn. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. De rechtbank is van oordeel dat er onder de hiervoor geschetste omstandigheden onvoldoende feitelijke grondslag was voor verweerders oordeel dat de door eisers gemaakte bezwaren geen redelijke kans van slagen zouden hebben. Derhalve heeft verweerder ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 7:3 van de Awb en in strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb het horen van eisers achterwege gelaten. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, tegen verweerders weigering eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op de grond genoemd in artikel 3.46 van het Vb 2000 toe te kennen, gegrond en dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd. 4.3 Voorts overweegt de rechtbank het volgende met betrekking tot de beroepsgronden gericht tegen verweerders weigering eisers verblijf toe te staan vanwege een medische noodsituatie. Ingevolge verweerders in hoofdstuk B8/3.3 van de Vc 2000 opgenomen beleid dient de vreemdeling om in aanmerking te komen voor verlening van een verblijfsvergunning in verband met de uitzonderingsbepaling ‘medische noodsituatie’ zich in Nederland te bevinden en dient sprake te zijn van een situatie dat: a. stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en b. de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en c. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis van de medische rapporten van het BMA, tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de onder a en b genoemde voorwaarden en eiseres niet voldoet aan de onder b genoemde voorwaarde. De enkele stelling dat eiser volgens zijn behandelaars suïcidale neigingen heeft is onvoldoende om afbreuk te doen aan de conclusie van de BMA-arts dat geen acute medische noodsituatie te verwachten is, nu deze stelling niet met medische verklaringen of anderszins is onderbouwd. In de door eisers naar voren gebrachte stellingen heeft de rechtbank voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden op grond waarvan gesteld moet worden dat de adviezen van de BMA-arts als onjuist of dat zij niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen voor zover het betreft de daarin vermelde conclusies dat medische behandeling van hun medische klachten kan plaatsvinden in Armenië. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland gunstiger afsteekt bij die van Armenië, dan wel dat de behandelmogelijkheden aldaar door de financiële omstandigheden beïnvloed worden onvoldoende grond vormen om verblijf toe te staan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de twee verklaringen van Artsen zonder Grenzen van 5 maart 2001 en 23 mei 2002, waarin is vermeld dat de aanpak van de psychiatrische behandeling in Armenië niet geschikt is voor mensen met een PTSS, niet zonder meer ter zijde heeft mogen schuiven met de enkele overweging dat deze verklaringen gedateerd zijn. Echter, de verklaringen vormen onvoldoende aanleiding voor de stelling dat verweerder zich niet heeft kunnen baseren op de medische adviezen van de BMA-arts, nu deze slechts als begin van bewijs kunnen worden beschouwd en een nadere onderbouwing ontbreekt. Evenmin heeft verweerder de verklaringen van mr. A.W.J. van de Meer als zodanig behoeven aan te merken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaringen onvoldoende objectief zijn, nu in de aangevoerde gronden slechts een weergave van haar getuigenverslag is neergelegd en een verklaring van onder meer de directeur van het openbare ziekenhuis zelf ontbreekt. Ook met de in beroep overgelegde foto’s van, met name, slecht onderhouden sanitair is niet aangetoond dat de medische behandeling van eisers niet kan plaatsvinden in Armenië. Eisers stelling dat de behandeling in Armenië niet hetzelfde zal zijn als in Nederland leidt evenmin tot een ander oordeel, nu uit de adviezen is gebleken dat de behandelingen op min of meer gelijkwaardige wijze kunnen worden voortgezet. Hierbij is de door verweerder overgelegde uitspraak van het Medisch Tuchtcollege van 26 oktober 2004 in aanmerking genomen. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover gericht tegen de niet verlening van verblijfsvergunningen aan eisers onder een beperking verband houdend met een medische noodsituatie, ongegrond. 5. Nu de bestreden besluiten worden vernietigd voor wat betreft de niet verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op de grond genoemd in artikel 3.46 van het Vb 2000 en verweerder in zoverre opnieuw op de bezwaren dient te beslissen is er aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder uitzetting van eisers achterwege laat totdat de beslissingen op bezwaar zijn genomen. 6. Gelet op het onder 4.1 en 4.2 overwogene ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) moeten worden beschouwd. De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. 7. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de niet verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het ondergaan van medische behandeling, gegrond en vernietigt in zoverre de bestreden besluiten; - verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de niet verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens medische noodsituatie, ongegrond; - bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde; - bepaalt dat verweerder uitzetting van eisers achterwege laat, totdat is beslist op de bezwaren; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ; - bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,- vergoedt; - wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie voor Vreemdelingenzaken en Integratie) aan als de rechtspersoon die voormelde kosten aan eisers moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, voorzitter en mr. A.P. Hameete en mr. M.G.L. de Vette, leden en door de voorzitter en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzitter, Uitgesproken in het openbaar op: 6 september 2005 Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.