Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7700

Datum uitspraak2005-11-21
Datum gepubliceerd2005-12-08
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers04/1225 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van de aanvraag van een Fpu-arrangement van een medewerker van de Belastingdienst. Het Besluit Tijdelijke regeling Fpu-arrangement Belastingdienst bepaalt dat ambtenaren van de Belastingdienst die geboren zijn voor 1 januari 1948 in het jaar 2004 in aanmerking kunnen komen voor een Fpu-arrangement. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder aan dit Besluit een leeftijdsgrens mocht verbinden.


Uitspraak

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Kenmerk: 04/1225 AW U I T S P R A A K In het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Staatssecretaris van Financiën, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 26 november 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit van 2 augustus 2004 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om aanbieding van een Fpu-arrangement afgewezen. Eiser heeft op 30 december 2004 tegen eerstgenoemd besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 september 2005. Eiser is in persoon is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. L.P. de Jonge. II. Motivering Feiten en omstandigheden Eiser, geboren op [geboortedatum], is werkzaam bij de Belastingdienst te [woonplaats]. Bij brief van 27 juli 2004 heeft hij verzocht om in aanmerking te komen voor een Fpu-arrangement. Bij primair besluit is dit verzoek afgewezen onder de overweging dat slechts aan ambtenaren die zijn geboren vóór 1 januari 1948 een Fpu-arrangement zal worden aangeboden. Nadat eiser tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Standpunten partijen Eiser heeft - samengevat - aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om af te wijken van het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Minister van Biza) vastgestelde Sociaal flankerend beleid. Het door verweerder gevoerde beleid is in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie en in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu binnen andere onderdelen van de sector Rijk wel Fpu-arrangementen worden aangeboden aan 55- en 56-jarigen en het Fpu-arrangement dat wordt aangeboden afwijkt van dat van andere onderdelen van de sector Rijk. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het beleid in strijd is met het evenredigheids- en het vertrouwens-beginsel. Verweerder heeft overwogen dat het Sociaal flankerend beleid van de Minister van Biza, waarvan verweerder niet kan afwijken, niet verplicht tot het aanbieden van een Fpu-arrangement maar slechts de bevoegdheid daartoe geeft. Deze bevoegdheid is ingevuld met het Besluit Tijdelijke Regeling Fpu-arrangement Belastingdienst van 10 mei 2004, waarin is bepaald dat een Fpu-arrangement slechts zal worden aangeboden aan ambtenaren die geboren zijn vóór 1 januari 1948. Verweeder is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Verweerder heeft voorts overwogen dat het in de Wet gelijke behandeling neergelegde verbod op discriminatie naar leeftijd niet van toepassing is omdat pensioen-voorzieningen zijn uitgezonderd van dit verbod. Er is geen schending van het gelijkheidsbeginsel nu de 55- en 56-jarige ambtenaren aan wie wel een Fpu-arrangement wordt aangeboden en met wie eiser zich vergelijkt, niet vallen onder het gezag van verweerder. In het kader van het evenredigheidsbeginsel heeft verweerder overwogen dat het belang van de Belastingdienst bij vrijwillige uittreding van voldoende ambtenaren met de inzet van zo min mogelijk middelen zwaarder weegt dan het belang van de 55- en 56-jarigen. Tot slot heeft verweerder overwogen dat aan eiser geen rechtens te honoreren toezegging is gedaan dat hem een Fpu-arrangement zal worden aangeboden. Toepasselijke regelgeving In artikel 1 van het Besluit Tijdelijke regeling Fpu-arrangement Belastingdienst (hierna: het Besluit) is bepaald dat ambtenaren van de Belastingdienst die zijn geboren vóór 1 januari 1948 in het jaar 2004 in aanmerking kunnen worden gebracht voor een Fpu-arrangement als bedoeld in het Sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk van 17 maart 2004. Aan het van toepassing zijnde Sociaal flankerend beleid ontleent de rechtbank dat bij wijze van een facultatieve voorziening in de periode tot 1 januari 2005 de secretaris-generaal op individueel niveau een Fpu-arrangement kan aanbieden aan een Fpu-gerechtigde ambtenaar, mits daardoor het gedwongen reorganisatieontslag van een niet-FPU-gerechtigde ambtenaar wordt voorkomen. Het arrangement dient in te gaan uiterlijk 1 december 2005. Beoordeling De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat toepassing van de bevoegdheid van verweerder om het gevraagde te weigeren slechts dan door de administratieve rechter kan worden aangetast indien blijkt van omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht dan wel bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Gelet op hetgeen in de gronden van beroep is aangevoerd en op het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het geschil zich met name toespitst op de vraag of verweerder een leeftijdsgrens mocht verbinden aan het Besluit. De rechtbank ontleent aan de algemene bepalingen van het Kader voor sociaal flankerend beleid in de sector Rijk dat afwijking van de rijksbrede voorzieningen van sociaal flankerend beleid zoals opgenomen in de onderdelen II, III en IV van dit kader niet is toegestaan. In onderdeel III. Facultatieve voorzieningen, onder 19, is voorts aangegeven, dat in de periode tot 1 januari 2005 de secretaris-generaal op individueel niveau een zogeheten Fpu-arrangement kan aanbieden aan een Fpu-gerechtigde ambtenaar mits het gedwongen reorganisatieontslag van een niet Fpu-gerechtigde ambtenaar wordt voorkomen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verweerder niet verplicht is om een Fpu-arrangement aan te bieden en dat niet mag worden afgeweken van het Kader voor sociaal flankerend beleid. Dit Kader heeft verweerder ingevuld door middel van het Besluit, waarin in het eerste lid van artikel 1 een leeftijdsgrens is opgenomen in die zin dat alleen aan ambtenaren die geboren zijn vóór 1 januari 1948 een Fpu-arrangement kan worden aangeboden. De keuze die verweerder hierbij heeft gemaakt, te weten dat het arrangement zal worden aangeboden aan medewerkers die in 2004 57 jaar of ouder zijn, is neergelegd in paragraaf 5.1 van het Reorganisatieplan Belastingdienst 2004 – 2008 en is ingegeven om de uitstroom van medewerkers op vrijwillige basis te bevorderen. Gelet op de ruimte die verweerder in deze gelet op voornoemd Kader heeft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de in het Reorganisatieplan belastingdienst gemaakt keuze heeft mogen maken. Met betrekking tot de aangevoerde beroepsgrond dat de weigering aan eiser een Fpu-arrangement aan te bieden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat andere departementen het aanbieden van een dergelijk arrangement aan 55- en 56-jarigen niet hebben uitgesloten, overweegt de rechtbank dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien door hetzelfde bevoegde gezag en gelijk gevallen verschillend wordt beslist. De ambtenaren met wie eiser zich vergelijkt vallen niet onder het gezag van verweerder. Ook na 1 maart 2001, de datum waarop alle rijksambtenaren in algemene dienst van het Rijk worden aangesteld, behoudt verweerder een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Om die reden faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een aan eiser concreet en bevoegd gedane toezegging dat hij het Sociaal flankerend beleid de in rechte te honoreren verwachting kan ontlenen dat aan hem een Fpu-arrangement zal worden aangeboden. Het beroep op het vertrouwens-beginsel slaagt niet. Met betrekking tot het standpunt van eiser dat het gevoerde beleid in strijd is met het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat in het kader van dit beginsel verweerder tot het oordeel heeft mogen komen dat de belangen van de dienst zwaarder doen wegen dan de belangen van eiser, nu gelet op de in dit verband gegeven toelichting, voldoende aannemelijk is geworden dat het aanbieden van een Fpu-arrangement aan 55- en 56-jarigen de kosten van uittreden onevenredig zou doen stijgen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin. Met betrekking tot de stelling dat de in het beleid opgenomen leeftijdsgrens verboden leeftijdsdicriminatie inhoudt, overweegt de rechtbank als volgt. In dit verband is van toepassing de Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000, in het bijzonder artikel 6, tweede lid, van deze richtlijn. De richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van onder meer leeftijd, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling kan worden toegepast. Met artikel 8 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) is voornoemd artikel geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat voornoemde EG-Richtlijn onjuist is geïmplementeerd. Blijkens de considerans van de WGBL is het wenselijk om, ter uitvoering van de richtlijn en in verband met artikel 1 van de Grondwet, het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs te verbieden. In het eerste en tweede lid van artikel 8 WGBL is bepaald dat het verbod van onderscheid niet van toepassing is op in pensioenvoorzieningen vastgestelde toetredingsleeftijden en pensioengerechtigde leeftijden. Naar het oordeel van de rechtbank valt gelet op het vorenstaande het Fpu-arrangement, nu daarin een leeftijdsgrens is opgenomen, als zodanig onder de werkingssfeer van de WGBL. Artikel 8 WGBL bepaalt: 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder pensioenvoorziening: een pensioenvoorziening ten behoeve van een of meer personen, uitsluitend in verband met hun werkzaamheden in een onderneming, bedrijfstak, tak van beroep of openbare dienst, in aanvulling op een wettelijk stelsel van sociale zekerheid en, ingeval van een voorziening ten behoeve van een persoon, anders dan door die persoon zelf tot stand gebracht. 2. Het verbod van onderscheid is niet van toepassing op in pensioenvoorzieningen vastgelegde toetredingsleeftijden en op pensioengerechtigde leeftijden, alsmede op de vaststelling van verschillende toetredings- en pensioengerechtigde leeftijden voor werknemers of voor groepen of categorieën van werknemers. 3. Het verbod van onderscheid is niet van toepassing op actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen waarbij met leeftijd rekening wordt gehouden. De rechtbank leidt uit dit artikel af dat het verbod van onderscheid naar leeftijd niet van toepassing is op pensioenvoorzieningen. Aan de Memorie van Toelichting op artikel 8 van de WGBL ontleent de rechtbank het volgende: “Het eerste lid van dit artikel geeft een omschrijving van het begrip “pensioen-voorziening”. Voor deze omschrijving is aangesloten bij het begrip “pensioenvoorziening” in artikel 12a van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. In de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen is bewust gekozen voor het begrip “pensioenvoorziening” omdat dit begrip beter dan “pensioenregeling” tot uitdrukking brengt dat het om de inhoud en niet om de vorm gaat. (…) Onder pensioen wordt verstaan ouderdomspensioen, (…). Alle pensioenvoorzieningen in Nederland kennen pensioeningangsleeftijden / pensioengerechtigde leeftijden voor het ouderdomspensioen. Deze leeftijd lag in het verleden veelal op 65 jaar. Daarmee werd aangesloten bij de AOW-gerechtigde leeftijd. Tegenwoordig is de pensioenleeftijd vaak lager en / of flexibel. Ook in pensioenvoorzieningen waarin sprake is van een flexibele pensioenleeftijd , wordt overigens meestal een leeftijd genoemd, te weten een zogenaamde pensioenrichtleeftijd of spilleeftijd. Een flexibele pensioenleeftijd houdt in dat een deelnemer kan kiezen om eerder of later dan de pensioenrichtleeftijd of spilleeftijd met pensioen te gaan. Het komt ook voor dat in een pensioenvoorziening voor verschillende functies verschillende pensioenleeftijden zijn opgenomen. Voor sommige functies geldt bijvoorbeeld een eerdere pensioengerechtigde leeftijd in de vorm van functioneel leeftijdsontslag (FLO). Dit betekent dat sommige deelnemers eerder pensioengerechtigd kunnen zijn dan anderen. Overigens zijn verschillende pensioeningangsleeftijden / pensioengerechtigde leeftijden voor mannen en vrouwen vanaf de datum van het Barber-arrest (17 mei 1990) niet meer toegestaan.” (MvT, p. 36-37). Naar het oordeel van de rechtbank moet het Fpu-arrangement worden aangemerkt als een pensioenvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WGBL. Het Fpu-arrangement bouwt voort op de regeling Flexibel pensioen en uittreden (Fpu) en is volgens het Besluit een vertrekregeling voor oudere werknemers die erop is gericht om het ontslag van jongere werknemers te voorkomen. Het verbod van onderscheid naar leeftijd is daarop volgens artikel 8, tweede lid, van de WGBL niet van toepassing. Het aanbieden van het Fpu-arrangement aan medewerkers van 57 jaar en ouder is dan ook niet in strijd met de WGBL. Het beroep van eiser slaagt op dit onderdeel niet. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslist wordt als volgt. III. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak. Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005 door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. E. van Kerkhoven A.T. de Kwaasteniet Afschrift verzonden op: