Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7703

Datum uitspraak2005-12-13
Datum gepubliceerd2005-12-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/035337-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank houdt er in overwegende mate rekening mee dat verdachte zich niet heeft laten leiden door geldelijk gewin of onzorgvuldigheid maar dat aan zijn weigering te voldoen aan zijn verplichting krachtens de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 ideele motieven ten grondslag hebben gelegen.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige economische kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 7 december 2004 en op 1 maart en 29 november 2005. De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 29 november 2005. Hij werd bijgestaan door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een geldboete van ? 1500,-- subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan een gedeelte, groot ? 750,-- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 21 januari 2004, in de gemeente Westerveld, in elk geval in Nederland, een aantal dieren, te weten: drie runderen en/of drie schapen en/of acht geiten en/of een varken, welke dieren niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 waren geïdentificeerd of geregistreerd heeft gehouden en/of verhandeld en/of vervoerd en/of aan- en/of afgevoerd, immers heeft hij al dan niet opzettelijk in strijd met: -artikel 15 lid 1 van genoemde Regeling drie, althans een aantal, runderen (telkens) ouder dan drie werkdagen, op zijn bedrijf aanwezig gehad, althans gehouden, welke runderen (telkens) niet waren voorzien van (een) oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van genoemde regeling en/of -artikel 34 lid 1 van genoemde Regeling drie, althans een aantal, schapen en/of acht, althans een aantal, geiten op zijn bedrijf aanwezig gehad, althans gehouden, welke dieren (telkens) niet waren voorzien van (een) oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van genoemde regeling en/of -artikel 29 lid 1 van genoemde Regeling een varken, ouder dan een week nadat het is gespeend, op zijn bedrijf aanwezig gehad, althans gehouden, terwijl het niet was voorzien van (een) oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de regeling; VRIJSPRAAKVERWEER De raadsman van verdachte heeft, samengevat, het verweer gevoerd dat het verbod van artikel 39 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 niet op verdachte van toepassing is. Verdachte houdt de dieren immers voor persoonlijk gebruik. Uit de EG-richtlijnen blijkt dat de registratieplicht te maken heeft met de elementen intercommunautair verkeer van dieren en premie/subsidieverkrijging. Om de herkomst van dieren en dierlijke producten snel te kunnen traceren is een snelle en efficiënte uitwisseling van informatie tussen de lidstaten van belang. Nu verdachte de dieren aanwendt voor persoonlijk gebruik is de verplichting tot registratie en identificatie voor hem onverbindend. Een en ander dient ertoe te leiden, aldus de raadsman, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 vloeit mede voort uit artikel 3, tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren. Dit artikellid bepaalt dat ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake de algemene gezondheidstoestand of van het welzijn van dieren, ter voorkoming van de verspreiding van smetstof of van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in dieren en producten van dierlijke oorsprong dan wel ter bescherming van de veiligheid van mens of dier, regels kunnen worden gesteld omtrent de identificatie en registratie van dieren alsmede van levende dierlijke producten. Daarenboven bepaalt artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten behoeve van de algemene gezondheidstoestand of van het welzijn van dieren, ter voorkoming van de verspreiding van smetstof of van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in dieren en producten van dierlijke oorsprong dan wel ter bescherming van de veiligheid van mens of dier regelen kunnen worden gesteld omtrent de identificatie en registratie van dieren alsmede van levende dierlijke producten. Artikel 107, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren tenslotte bepaalt dat voor zover het belang van de gezondheid of het welzijn van dieren zich daartegen niet verzet, van het bij of krachtens deze wet (bedoeld is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) bepaalde vrijstelling of ontheffing kan worden verleend. Voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan heeft verdachte van deze mogelijkheid voor zijn runderen geen gebruik gemaakt. Uit het bovenstaande volgt dat de Regeling indentificatie en registratie van dieren 2003 op verdachte van toepassing is en de verplichting uit deze Regeling ook voor hem verbindend is. Het verweer van de raadsman dat het aan verdachte tenlastegelegde niet kan worden bewezen en vrijspraak dient te volgen wordt derhalve gepasseerd. BEROEP OP OVERMACHT De raadsman van verdachte heeft voorts betoogd dat er bij verdachte sprake is van conflicterende belangen. Enerzijds de levensbeschouwelijke opvatting van verdachte en het verbod om bij een dier een of meer lichamelijke ingrepen te verrichten, waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden (...) beschadigd (artikel 40 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) en anderzijds de plicht uit de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 om dieren te oormerken. Voor verdachte slaat deze plicht door naar zijn levensbeschouwing en het wettelijk verbod dieren te verminken. Dit geldt te meer, aldus de raadsman, nu er alternatieve methodes zijn die voor verdachte wel acceptabel zijn en diervriendelijk zijn. De raadsman meent dat verdachte strafuitsluiting toekomt op grond van overmacht. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 40 lid 1 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verbiedt weliswaar het verrichten van lichamelijke ingrepen bij een dier waardoor een deel of delen van het lichaam wordt of worden beschadigd, maar lid 2 van dit artikel stelt dat het bepaalde in lid 1 niet van toepassing is op ingrepen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen (lid 2 onder c.) en overige bij of krachtens enig wettelijk voorschrift verplichte dan wel toegestane ingrepen (lid 2 onder d.). Reeds hiermee is het beroep op overmacht verworpen. Er is immers geen, uit de wet voortvloeiend, conflicterend belang. Daar komt nog bij dat verdachte niet verplicht is een dier of dieren te houden. Door dit desalniettemin te doen heeft hij zich in een toestand gebracht waarin hij meende in een overmachtsituatie te verkeren. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de verdachte zich omtrent de toelaatbaarheid van alternatieve, diervriendelijke methodes van identificatie en registratie van dieren dient te wenden tot de politiek. In het kader van deze procedure kan daarover geen uitspraak worden gedaan. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op overmacht. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 21 januari 2004, in de gemeente Westerveld, een aantal dieren, te weten: drie runderen en drie schapen en acht geiten en een varken, welke dieren niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 waren geïdentificeerd of geregistreerd heeft gehouden en/of afgevoerd, immers heeft hij opzettelijk in strijd met: -artikel 15 lid 1 van genoemde Regeling drie runderen telkens ouder dan drie werkdagen, op zijn bedrijf aanwezig gehad, welke runderen telkens niet waren voorzien van een oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van genoemde regeling en -artikel 34 lid 1 van genoemde Regeling drie schapen en acht geiten op zijn bedrijf aanwezig gehad, welke dieren telkens niet waren voorzien van een oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van genoemde regeling en -artikel 29 lid 1 van genoemde Regeling een varken, ouder dan een week nadat het is gespeend, op zijn bedrijf aanwezig gehad, terwijl het niet was voorzien van een oormerk, als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de regeling. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezen verklaarde levert op: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf enerzijds de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de eis van de officier van justitie en het requisitoir van de raadsman in aanmerking. Anderzijds houdt de rechtbank er in overwegende mate rekening mee dat verdachte zich niet heeft laten leiden door geldelijk gewin of onzorgvuldigheid maar dat aan zijn weigering te voldoen aan zijn verplichting krachtens de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 ideële motieven ten grondslag hebben gelegen. De rechtbank zal daarom volstaan met na te melden geldboete. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1 en 2 van de Wet op de economische delicten. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van ? 500,--, met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de opgelegde geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate, waarin de rechtbank dat nodig heeft geacht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte, zonder dat aannemelijk is geworden dat deze daardoor in inkomen en vermogen onevenredig is getroffen. Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. G. Kaaij, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2005.-