Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7738

Datum uitspraak2005-12-07
Datum gepubliceerd2005-12-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers58290HAZA05-2127
Statusgepubliceerd


Indicatie

Concurrentiebeding in strijd met artikel 6 Mededingingswet?


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Civiel Recht Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid L.A.J. van Lunteren Beheer B.V., gevestigd te (plaatsnaam), eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur: mr. V.J. Groot, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E. Gerwig Beheer B.V., gevestigd te (plaatsnaam), gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur: mr. J.S. Ort. Partijen worden hieronder aangeduid als Van Lunteren en Gerwig. Het procesverloop 1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken: ?- dagvaarding van 8 februari 2005, ?- een akte met producties van Van Lunteren, ?- conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, -? conclusies van antwoord in reconventie, -? tussenvonnis van 4 mei 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast, ? proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 juni 2005, met de daarin genoemde stukken, ? de door beide partijen overgelegde producties. De vaststaande feiten in conventie en reconventie 2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. 3. In de periode 28 maart 1994 tot en met 21 november 2001 waren Van Lunteren en Gerwig aandeelhouder en bestuurder van Packland Procesmechanisatie B.V. (Packland). 4. Op 21 november 2001 zijn partijen een beëindigingsovereenkomst met elkaar aangegaan. In deze overeenkomst is bepaald dat Van Lunteren haar aandelen in Packland aan Gerwig zou overdragen voor een koopprijs van f 500.000,-, waarbij deze prijs in vijf jaarlijkse termijnen van f 100.000,- (€ 45.378,02) diende te worden betaald, te vermeerderen met de rente, bij achterafbetaling te voldoen. 5. Bij akte van 21 november 2001 zijn de aandelen van Van Lunteren in Packland aan Gerwig overgedragen. Vervolgens zijn de eerste drie termijnen van de koopprijs van de aandelen door Gerwig voldaan. De vierde termijn, opeisbaar in november 2004, is door haar onbetaald gelaten. 6. Op alle aandelen die Gerwig in Packland heeft, werd ten behoeve van Van Lunteren pandrecht gevestigd. 7. In de beëindigingsovereenkomst hebben partijen de volgende bedingen opgenomen: “(…) 4 Relatiebeding 4.1 Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Packland, is het Van Lunteren niet toegestaan binnen een periode van 5 jaar, welke periode is aangevangen op 1 november 1999 en derhalve eindigt op 31 oktober 2004, in enigerlei vorm, middellijk of rechtstreeks, werkzaam te zijn voor, adviezen of anderszins diensten te verlenen aan respectievelijk verpakkingsmachines te leveren aan relaties van Packland. (…) 4.3 Het in lid 1(…) van dit artikel bepaalde, is uitdrukkelijk niet van toepassing op levering van de Case Packer door Van Lunteren aan Fischbach. Het is Fischbach toegestaan de van Van Lunteren verkregen Case Packer aan derden te leveren, ongeacht of deze derde een relatie is van Packland. (…) 5 Personeel 5.1 Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Packland, is het Van Lunteren niet toegestaan een (voormalig) werknemer van Packland in dienst te nemen, dan wel de betreffende (voormalig) werknemer van Packland anderszins, middellijk of direct, tegen vergoeding of om niet, in te schakelen ten behoeve van haar productieproces, tenzij er sedert de datum van uitdiensttreding bij Packland meer dan een jaar is verstreken. 5.2 In verband met het in artikel 3 lid 6 bepaalde, is Van Lunteren gerechtigd voor de afwerking van de Dow Case Packer de heren (naam) en (naam) in te schakelen. Deze toestemming geldt uitsluitend voor het verrichten van werkzaamheden aan en ten behoeve van de Dow Case Packer, partijen genoegzaam bekend. Voor het overige blijft het in lid 1 van dit artikel bepaalde ten aanzien van de heer (naam) onverkort in stand. Met betrekking tot de (naam) vervalt het verbod als bedoeld in lid 1 per de datum van ondertekening van deze overeenkomst. (…) 6 Sanctie 6.1 Indien één der partijen met de naleving van het in deze overeenkomst bepaalde in gebreke blijft, zal zij ten behoeve van de andere partij per overtreding een terstond en zonder ingebrekestelling opeisbare boete verbeuren van f 50.000,-- (…). 6.2 Het recht tot het opeisen van een boete vervalt 1 (een) jaar nadat de overtreding aan de wederpartij bekend is geworden, indien in die periode geen enkele stap tot invordering van die boete is genomen. (…) 7 Hoedanigheid van partijen 7.1 Voor het bepaalde in deze overeenkomst worden Van Lunteren, Van Lunteren Beheer alsmede iedere andere rechtspersoon waarin Van Lunteren en/of Van Lunteren Beheer (middellijk) de meerderheid van de aan aandelen verbonden zeggenschapsrechten uitoefent/kan uitoefenen dan wel Van Lunteren en/of Van Lunteren Beheer anderszins (middellijk) doorslaggevende zeggenschapsrechten heeft/hebben, als één partij beschouwd. (…)” De vordering in conventie 8. Van Lunteren vordert Gerwig bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen: 1. een bedrag van € 45.378,02 terzake de verschuldigde vierde termijnbetaling van de overeengekomen koopprijs van de aandelen; 2. de contractuele rente van € 3.691,26; 3. de wettelijke rente over het totaalbedrag van € 49.069,28 met ingang van 22 november 2004 tot de dag der algehele voldoening; met veroordeling van Gerwig in de kosten van deze procedure. Van Lunteren stelt daartoe -zakelijk samengevat- het volgende. 9. Op grond van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst is Gerwig per 21 november 2004 gehouden de vierde termijn van f 100.000,-- (€ 45.378,02), vermeerderd met de contractuele rente van € 3.691,26, aan Van Lunteren te voldoen. Ondanks sommatie en ingebrekestelling heeft Gerwig verzuimd haar verplichting na te komen. Derhalve heeft Van Lunteren recht op betaling van het verschuldigde bedrag ad € 49.069,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 22 november 2004 tot de dag der algehele voldoening. Het verweer in conventie 10. De conclusie van Gerwig strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Van Lunteren, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding. Zij voert als verweer -zakelijk samengevat- het volgende aan. 11. Gerwig heeft aan haar verplichting tot het betalen van het gevorderde bedrag van € 49.069,28 voldaan, aangezien de verbintenis tot betaling van dit bedrag door verrekening met een vordering van Gerwig op Van Lunteren, ten bedrage van € 113.445,05, teniet is gegaan. 12. De vordering van Gerwig bestaat uit contractuele boetebedragen die Van Lunteren verschuldigd is, omdat Van Lunteren viermaal het in de beëindigingsovereenkomst vervatte relatiebeding heeft overtreden. In strijd met dit beding heeft Van Lunteren werkzaamheden voor relaties van Packland verricht, te weten voor Den Braven Sealants te (plaats), Soudal en Sigma Coatings te (plaats) en verpakkingsmachines aan Den Braven Sealants en Soudal verkocht, terwijl dit slechts ten aanzien van de firma Fischbach was toegestaan. 13. Daarnaast heeft zij (één maal) in strijd met het personeelsbeding gehandeld, doordat zij vóór 21 november 2001 en ook al vóór 1 september 2000 met een ex-werknemer van Packland, te weten de heer (naam), heeft samengewerkt, terwijl dit pas vanaf 21 november 2001 was toegestaan. De vordering in reconventie 14. Gerwig vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: - te verklaren voor recht dat het pandrecht zoals dit is gevestigd bij notariële akte d.d. 21 november 2001 op 5.375 aandelen die Gerwig houdt in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Packland Procesmechanisatie B.V. op 5 april 2005 is geëindigd en - Van Lunteren te veroordelen om aan Gerwig te voldoen het bedrag ad € 15.306,49, althans € 113.445,05, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 21 november 2004, althans vanaf de datum van deze conclusie tot aan die der algehele voldoening; - Van Lunteren te veroordelen in de kosten van het geding. Zij stelt daartoe -zakelijk samengevat- het volgende. 15. Na verrekening, waarop reeds in conventie een beroep is gedaan, resteert een vordering van Gerwig op Van Lunteren ten bedrage van € 64.375,77 (€ 113.445,05 minus € 49.069,28). De vijfde termijn, met als vervaldatum 21 november 2005, ten bedrage van € 49.069,28, dient alsdan met dit bedrag te worden verrekend, zodat Van Lunteren € 15.306,49 aan Gerwig verschuldigd is. 16. Voor het geval het beroep op verrekening wordt verworpen, is Van Lunteren gehouden het gehele verschuldigde bedrag ad € 113.445,05 aan Gerwig te voldoen, dan wel dient zij een door de rechtbank vast te stellen bedrag te betalen. Tevens is Van Lunteren hierover wettelijke rente verschuldigd. 17. Als gevolg van de verrekening is de schuld van Gerwig aan Van Lunteren geheel teniet gegaan en is daarmee het pandrecht geëindigd. Gerwig heeft er belang bij dat dit in rechte wordt vastgelegd. Het verweer in reconventie 18. De conclusie van Van Lunteren strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Gerwig in de kosten van het geding. Zij voert als verweer -zakelijk samengevat- het volgende aan. 19. Het relatiebeding is wegens strijd met artikel 6 van de Mededingingswet (Mw.) nietig. Packland is de enige leverancier van de case packer in Nederland. Hierdoor heeft het beding geen onbetekenend effect op de Nederlandse markt. 20. Indien het beding niet nietig is, dan is het blijkens de bekendmaking van de Europese Commissie 2001/C 180/03 slechts geldig voor de duur van drie jaar, gerekend vanaf 1 november 1999, 21. Voorts geldt dat Van Lunteren niet in strijd met het in het relatiebeding genoemde verbod heeft gehandeld, aangezien zij nimmer rechtstreeks aan relaties van Packland verpakkingsmachines heeft geleverd, maar via Fischbach. Evenmin heeft zij zelf voor relaties van Packland werkzaamheden verricht, maar in opdracht van Fischbach. Dit was Van Lunteren toegestaan. 22. Ook heeft Van Lunteren niet in strijd met het personeelsbeding gehandeld, aangezien het haar per 1 september 2000 was toegestaan met de heer (naam) samen te werken. Vóór deze datum heeft Van Lunteren niet met (naam) samengewerkt. 23. Bovendien is het niet Van Lunteren geweest die met Fischbach heeft gehandeld, maar Zaanland Packaging V.O.F., waarin Van Lunteren deelneemt. Een dergelijke personenvennootschap kan op grond van de beëindigingsovereenkomst niet met Van Lunteren gelijkgesteld worden. 24. Voorts bestaat er geen verbintenis om een boete aan Gerwig te betalen, aangezien op grond van artikel 6.2 van de beëindigingsovereenkomst iedere vordering terzake een boete is verjaard. 25. Nu Van Lunteren niet heeft gehandeld in strijd met het relatie- en personeelsbeding, is zij geen boete verschuldigd en kan van verrekening met het door Gerwig verschuldigde geen sprake zijn. Het pandrecht bestaat daarom onverkort. Nader standpunt Gerwig 26. Uit de bekendmaking van de Europese Commissie kan niet de nietigheid van het relatiebeding volgen, aangezien een dergelijke bekendmaking niet-bindende richtsnoeren bevat. 27. Voorts gaat een beroep op de nietigheid wegens strijd met artikel 6 van de Mw. niet op, aangezien artikel 7 van de Mw. van toepassing is. Van een merkbare beïnvloeding van de mededinging is geen sprake, omdat er op de Nederlandse en de internationale markt zeer veel aanbieders van case packer verpakkingsmachines zijn. 28. Het relatiebeding heeft formeel een looptijd van vijf jaren gehad, te weten van 1 november 1999 tot 31 oktober 2004. Sedert 21 november 2001, het moment waarop de managementovereenkomst is beëindigd en het moment waarop het relatiebeding werd aangegaan, kreeg het beding gedurende een periode van drie jaren een concurrentiebeperkend effect. 29.Gelet op de beperkte strekking van het relatiebeding en haar looptijd is het noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van de beëindigingsovereenkomst en is het daaraan evenredig. 30. Indien het relatiebeding in beginsel toch nietig is, dan dient het in een geldig beding te worden omgezet door de looptijd van vijf jaar te converteren in een looptijd van drie jaren, van 1 november 1999 tot 1 november 2002. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 31. Kern van het geschil is de vraag of Van Lunteren het relatie- en personeelsbeding heeft overtreden en of zij uit dien hoofde verplicht is tot betaling aan Gerwig van een boetebedrag. Verjaring 32. Als door Gerwig gesteld en door Van Lunteren niet betwist, staat vast dat Gerwig ten aanzien van alle gestelde overtredingen binnen een jaar sommaties aan van Lunteren heeft gestuurd. Dat, zoals door Van Lunteren is aangevoerd, naast de sommaties door Gerwig nog verdergaande invorderingsmaatregelen dienden te worden genomen, volgt niet uit de tekst van de overeenkomst en daartoe is ook overigens niets gesteld of gebleken. Het beroep van Van Lunteren op het in artikel 6.2 van de beëindigingsovereenkomst opgenomen vervalbeding faalt derhalve. Relatiebeding 33. De rechtbank acht niet relevant dat de in het relatiebeding genoemde termijn in strijd zou zijn met de bedoelde bekendmaking van de Europese Commissie. Deze bekendmaking ziet op de toelaatbaarheid van bedingen die verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van een concentratie in de zin van verordening (EEG) Nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de concentratieverordening). In het onderhavige geval is van een concentratie in de zin van de verordening echter geen sprake. De in artikel 3 van de verordening bedoelde fusie of verkrijging van zeggenschap in een andere onderneming is niet aan de orde, nog daargelaten dat evenmin blijkt dat een communautaire dimensie als bedoeld in artikel 1 van de verordening een rol speelt. 34. Het beding is evenmin nietig wegens strijd met artikel 6 Mw. Tussen partijen staat vast dat Packland en Van Lunteren de enige twee ondernemingen zijn die bij het beding zijn betrokken, dat hun gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar niet meer dan € 4.540.000,-- heeft bedragen en dat hun activiteiten zich in hoofdzaak richten op het leveren van goederen. Dit betekent dat het beding onder de vrijstelling van artikel 7 Mw. valt. Daaraan doet niet af dat, zoals Van Lunteren heeft gesteld, het beding een merkbare beperking van de mededinging meebrengt. Die omstandigheid zou aanleiding kunnen zijn voor een beschikking als bedoeld in artikel 9 Mw., maar een dergelijke beschikking is gesteld noch gebleken. 35. Gelet op het voorgaande dient te worden uitgegaan van de geldigheid van het relatiebeding voor een periode van vijf jaar. 36. Of sprake is van overtreding van het relatiebeding is afhankelijk van de omvang van het daarin gestelde verbod. Volgens de tekst van de overeenkomst valt slechts niet onder het verbod de levering van de case packer aan Fischbach en de doorlevering daarvan aan de afnemers van Fischbach. Partijen zijn het er voorts over eens dat after sales service (levering van diensten) aan Fischbach eveneens niet onder het verbod valt. After sale service aan afnemers van Fischbach is volgens de tekst wel verboden. Van Lunteren stelt echter dat uit de correspondentie tussen partijen volgt dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat dat laatste is toegestaan. Nu deze uitleg door Gerwig wordt bestreden, dient Van Lunteren -overeenkomstig haar daartoe strekkende bewijsaanbod- zorg te dragen voor het bewijs van haar stelling. 37. Nadat de omvang van het relatiebeding is vastgesteld, zal de rechtbank Gerwig in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven welke van de door haar gestelde overtredingen zij alsdan wil handhaven. Van Lunteren zal de mogelijkheid worden geboden om daarop bij akte te reageren. Personeelsbeding 38. Volgens Van Lunteren dient het personeelsbeding aldus te worden begrepen, dat samenwerking met (naam) was toegestaan één jaar na beëindiging van zijn dienstverband met Packland of -indien dit eerder zou zijn- vanaf ondertekening van de beëindigingsovereenkomst. Van Lunteren heeft in dit verband toegelicht dat Gerwig medio 2000, toen het dienstverband tussen (naam) en Packland nog niet één jaar geëindigd was, heeft aangegeven uit coulance bereid te zijn het verbod eerder, namelijk bij ondertekening van de overeenkomst, te laten vervallen. Omdat de overeenkomst uiteindelijk pas na 1 september 2000 is ondertekend, was de nadere uitzondering ten aanzien van (naam) daarmee achterhaald. Gerwig meent dat uit de overeenkomst volgt dat samenwerking met (naam) niet eerder was toegestaan dan op het moment van ondertekening (20 november 2001), ook al was het dienstverband tussen (naam) en Packland toen reeds langer dan één jaar beëindigd. 39. Vooropgesteld dient te worden dat de rechtbank de uitleg die Van Lunteren aan de tekst van het personeelsbeding geeft, gelet ook op de toelichting van Van Lunteren, het meest aannemelijk acht. De uitleg die Gerwig geeft, is niet zonder meer uit het beding af te leiden. Voorts heeft zij geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat partijen bedoeld hebben dat (naam) pas per datum van ondertekening van de overeenkomst voor Van Lunteren mocht gaan werken, ook al was het dienstverband met Packland toen reeds langer dan één jaar beëindigd. De uitleg van Gerwig wordt dan ook verworpen, omdat zij onvoldoende stelt om aan te nemen dat het beding moet worden uitgelegd als zij bepleit. 41. De stelling van Gerwig dat (naam) ook reeds vóór 1 september 2000 voor Van Lunteren heeft gewerkt, is door Van Lunteren gemotiveerd betwist. Gerwig zal haar stelling derhalve moeten bewijzen. De beslissing hiertoe zal echter worden aangehouden tot na het moment dat partijen zich hebben uitgelaten over de door Gerwig gehandhaafde overtredingen, zoals in r.o. 37 is overwogen. Zaanland Packaging V.O.F. 42. Ten aanzien van de stelling dat de activiteiten van Zaanland Packaging V.O.F. niet door de beëindigingsovereenkomst worden verboden, wordt geoordeeld dat, gelet op de aard van de overeenkomst en het relatie- en personeelsverbod, zonder nadere, door Van Lunteren niet gegeven toelichting, niet valt in te zien dat het begrip rechtspersoon in artikel 7.1 van de beëindigingsovereenkomst zo nauw moet worden uitgelegd als Van Lunteren stelt. Deze stelling moet derhalve worden verworpen. De beslissing De rechtbank: in conventie en in reconventie - draagt Van Lunteren op te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat after sale service aan afnemers van Fischbach niet onder het verbod van het relatiebeding valt; - verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 januari 2006 om Van Lunteren in de gelegenheid te stellen alsdan daartoe stukken in het geding te brengen en/of de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen; - bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. P.G.J. de Heij, die daartoe zal overgaan op een in overleg met de procureurs van partijen te bepalen tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht; - houdt iedere nadere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 december 2005.