Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7766

Datum uitspraak2003-03-27
Datum gepubliceerd2005-12-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers03/247 en 03/248 GEMWT 58
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep tegen aanschrijving verwijdering anti-rampalen juwelier ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58 UITSPRAAK op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen: [namen verzoekers] h.o.d.n. Juwelier [naam], te Zutphen, verzoekers/ eisers, hierna: verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 14 januari 2003. 2. Procesverloop Namens verzoekers heeft mr. E.K.J. Eilander, werkzaam voor ARAG Rechtsbijstand te Leusden, bij brief van 19 februari 2003, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van diezelfde datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2003, waar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Eilander voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevr. mr. M.M. Brinker, H.M.A.A. van Vliet en E.P. Langenbach. 3. Motivering 3.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. 3.2 Naar aanleiding van een zogeheten ramkraak in augustus 2002 hebben verzoekers voor hun juwelierszaak aan de [adres] te Zutphen anti-inrijobstakels in de vorm van twee betonnen palen geplaatst. Voor het plaatsen van deze op gemeentegrond gesitueerde paaltjes is door verzoekers geen vergunning gevraagd. Op 29 augustus 2002 heeft van de zijde van verweerder een gesprek plaatsgevonden met verzoekers, waarbij zij op de hoogte zijn gesteld van verweerders voornemen terzake bestuursdwang te gaan uitoefenen. Bij primair besluit van 12 september 2002 zijn verzoekers onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om de betreffende betonnen palen binnen twee weken te (doen) verwijderen en de bestrating in de oorspronkelijke toestand te herstellen. Hangende het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst. Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58 2 Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard, en is de aanschrijving door verweerder gehandhaafd in die zin dat verzoekers zes weken de tijd hebben gekregen om de paaltjes alsnog te verwijderen. 3.3 Ingevolge artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 1992 (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van verweerder de verharding van de weg op te breken, in een weg te graven of te spitten en om anderszins veranderingen aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg. Ingevolge het derde lid van bedoelde bepaling kan een vergunning worden geweigerd als de verandering aan de weg een gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor de doelmatigheid en het veilig gebruik ervan. 3.4 Mede gelet op de door verweerder overgelegde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 18 september 2002 (zaaknr. 200202222/1) moet geoordeeld worden dat het op de openbare weg plaatsen van objecten als hier in geding, valt onder de werkingsfeer van artikel 2.1.5.2 van de APV. Nu niet in geschil is dat verzoekers voor het plaatsen van de twee betonnen palen voor hun juwelierszaak niet beschikten over een vergunning, als bedoeld in artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de APV, kan verweerder niet de bevoegdheid worden ontzegd handhavend op te treden tegen de ontstane illegale situatie. Naar vaste jurisprudentie kan alleen in bijzondere gevallen van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan met name worden aangenomen indien concreet uitzicht bestaat op legalisering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet een dergelijke uitzonderingssituatie zich in het geval van verzoekers niet voor. In dit verband is van belang dat verweerder aan het verlenen van de noodzakelijke vergunning niet wenst mee te werken aangezien de plaatsing van de palen in het voetgangersgebied van het winkelgebied gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Voorts druist de plaatsing van de palen in tegen de doelstelling die ten grondslag heeft gelegen aan de herinrichting van winkelgebied [naam winkelgebied] waarin de juwelierszaak van verzoekers is gelegen, te weten: het creëren van een obstakelvrije openbare ruimte in het voetgangersgebied. Sinds die herinrichting hanteert verweerder het beleid dat anti-inrijobstakels, zoals de in geding zijnde anti-rampalen, op eigen terrein en binnen de gevellijn dienen te worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder gevolgd worden in zijn standpunt dat het plaatsen van betonnen palen in het voetgangersgebied van een druk winkelgebied, mede gelet op het feit dat dit winkelgebied na de herinrichting zoveel mogelijk obstakelvrij wordt gehouden, gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Voorts is het in dit verband door verweerder gehanteerde beleid onjuist noch onredelijk te achten. Tenslotte heeft verweerder niet ten onrechte gewezen op de precedentwerking welke het legaliseren van de door verzoekers geplaatste betonnen palen zou hebben. Van bijzondere omstandigheden welke verweerder zouden nopen van het hiervoor geschetste beleid af te wijken, acht de voorzieningenrechter in de situatie van verzoekers geen sprake. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan zeker begrip te hebben voor de wens van verzoekers hun juwelierszaak zoveel mogelijk tegen ramkraken, zoals in augustus 2002 is geschied, te beschermen. Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58 3 Verweerder kan in dit geval evenwel gevolgd worden in zijn standpunt dat er in het geval van verzoekers reële alternatieven voorhanden zijn om ramkraken zoveel mogelijk te voorkomen. Ter zitting is gebleken dat verzoekers inmiddels, daartoe door hun verzekeringsmaatschappij verplicht, zijn overgegaan tot enkele van deze alternatieve maatregelen, zoals het leegruimen van etalages na sluitingstijd en het plaatsen van mistkanonnen. Tevens kan gedacht worden aan maatregelen in de vorm van een -deels gesubsidieerde- gevelreconstructie of plaatsing van een verstevigd perspex rolluik. Tenslotte heeft verweerder ter zitting genoegzaam aangetoond dat er geen sprake is van met verzoekers vergelijkbare gevallen, waarin het plaatsen van anti-rampalen voor de gevellijn wel wordt toegestaan. 3.5 Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden. Voor een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding. 3.6 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 7:15 dan wel artikel 8:75 van de Awb. 4. Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.