Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7808

Datum uitspraak2005-11-24
Datum gepubliceerd2005-12-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3924 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sollicitatie: horizontale overstap naar een functie in een verwant werkveld. Ontvankelijk beroep. Door afwijzing sollicitatie rechtstreeks in belang als ambtenaar getroffen.


Uitspraak

04/3924 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 juni 2004, nr. Awb 04-104 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 1 september 2005, waar namens appellant is verschenen mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. Namens gedaagde is ter zitting verschenen mr. J.M. Wachter, werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). II. MOTIVERING 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant is werkzaam in de functie van operationeel chef Verkeerspolitie bij de Dienst Verkeerspolitie van het KLPD. Op 21 mei 2003 heeft hij gesolliciteerd naar de functie van operationeel chef Luchtvaarttoezicht bij de Dienst Luchtvaartpolitie van het KLPD. Bij brief van 9 juli 2003 is aan appellant bericht dat hij niet behoort tot de categorie kandidaten waarmee de sollicitatieprocedure zal worden voortgezet. Bij het in geding zijnde besluit van 1 december 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen zijn afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de functie van operationeel chef bij de Dienst Luchtvaarttoezicht wellicht wel in appellants persoonlijke ambitielijn ligt, maar niet is te beschouwen als passend in het normale carrièrepatroon van een operationeel chef bij de Dienst Verkeerspolitie. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2003 vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft voorts bepalingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat de sollicitatie van appellant vanuit de organisatie bezien niet kan worden beschouwd als een logische carrièrestap, zodat de uitzonderingssituatie genoemd in artikel 8:4, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op appellant van toepassing is. De rechtbank heeft niettemin het bestreden besluit vernietigd, omdat gedaagde ten onrechte had nagelaten appellant te horen. 3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat en waarom de geambieerde functie, hoewel ingedeeld in dezelfde salarisschaal, wel een stap is die past in zijn carrièrepatroon. Volgens appellant verbreedt een aanstelling in een functie in een verwant werkveld, zoals in het onderhavige geval, zijn kennis en ervaring en kan het een goede basis vormen voor een opvolgende hogere functie. Bovendien was er het reële perspectief dat de functie unithoofd binnen het betreffende werkveld binnen afzienbare tijd vacant kwam. Appellant bestrijdt de opvatting dat alleen een functie die een materiële bevordering inhoudt een logische vervolgstap is in een normaal carrièrepatroon en is van mening dat er in de jurisprudentie geen aanknopingspunten te vinden zijn voor een dergelijke beperkte uitleg. Appellant meent daarom dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. 3.1. Namens gedaagde is het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Volgens gedaagde kan in de onderhavige situatie de zijwaartse stap niet als een logische vervolgstap worden gezien. Beide functies zijn leidinggevende functies op operationeel niveau in een zeer specialistisch werkveld, en op dat niveau is de chef een soort van meewerkend voorman. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad stelt voorop dat ingevolge het eerste lid van artikel 7:1, in samenhang met het eerste lid van artikel 8:1 en artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb, tegen een besluit tot benoeming of aanstelling geen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij bezwaar is gemaakt door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig. 4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2003, LJN AH9041, TAR 2003, 171) is met voormelde uitzondering op de hoofdregel dat besluiten tot benoeming of aanstelling zijn uitgezonderd van bezwaar en beroep, beoogd tot uitdrukking te brengen dat de mogelijkheden voor een solliciterende ambtenaar om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een besluit om hem niet in een geambieerde functie te benoemen, beperkt zijn tot die gevallen waarin hij door die weigering rechtstreeks in zijn belang als ambtenaar wordt getroffen, of wanneer - zoals de Raad het heeft verwoord in zijn uitspraak van 28 april 1978, AB 1978, 502 - de afwijzing deel uitmaakt van de rechtsbetrekking met zijn overheidswerkgever. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien er een relevant verband bestaat tussen de bestaande functie en de functie waarnaar gesolliciteerd wordt en/of de sollicitatie voortkomt uit een bestaand loopbaanperspectief of carrièrepatroon. 4.3. In het onderhavige geval heeft appellant als operationeel chef bij de verkeersdienst bij zijn eigen werkgever het KLPD gesolliciteerd naar de functie van operationeel chef Luchtvaarttoezicht. Hij beoogt daarmee zijn competenties te verbreden teneinde bij een toekomstige sollicitatie naar een hogere leidinggevende functie binnen het KLPD over een meer kansrijke positie te beschikken. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat sprake is van een logische vervolgstap heeft appellant verwezen naar het management development- en competentiemanagementbeleid van gedaagde, waarin de wenselijkheid wordt erkend dat medewerkers die werkzaam zijn in een leidinggevende functie, een andere functie op een zelfde niveau vervullen. 4.4. De Raad onderschrijft de opvatting van appellant dat sprake is van een sollicitatie die kan passen in zijn carrièrepatroon en is van oordeel dat de afwijzing van zijn sollicitatie appellant in zijn belang als ambtenaar treft. Dat sprake is van min of meer nevengeschikte functies en dat een benoeming voor appellant geen materiële bevordering inhoudt, betekent niet dat de beoogde overstap voor appellant geen logische vervolgstap in zijn loopbaan genoemd kan worden. De Raad onderschrijft dienaangaande het standpunt van appellant dat een horizontale overstap naar een functie in een verwant werkveld een waardevolle verbreding van zijn kennis en ervaring kan opleveren en hem aldus kansrijker maakt bij een sollicitatie naar een hogere functie. De Raad kan evenmin inzien dat voor de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de afwijzing van belang is dat een operationeel chef op het niveau van schaal 9 een meewerkend voorman is en dat de geambieerde functie een specialistisch karakter heeft. 5. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat gedaagde bij zijn besluit van 1 december 2003 appellant ten onrechte niet in zijn bezwaar tegen het afwijzingsbesluit heeft ontvangen. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven, voorzover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 december 2003 in stand blijven. Gedaagde zal een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juli 2003, met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen. 6. De Raad vindt in het vorenstaande aanleiding om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor kosten van rechtskundige bijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 december 2003 in stand blijven; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Bepaalt dat gedaagde opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep, ten bedrage van € 644,- aan kosten van rechtskundige bijstand, te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het in hoger beroep gestorte griffierecht tot een bedrag van € 205,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) J.P. Grauss.