Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7874

Datum uitspraak2005-12-07
Datum gepubliceerd2005-12-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/807
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gaswet


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 04/807 7 december 2005 18400 Gaswet Uitspraak in de zaak van: Vereniging voor Energie, Milieu en Water, te Woerden, appellante, gemachtigde: mr. M.R. het Lam, advocaat te Den Haag, tegen Voorheen de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, thans de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), verweerder, gemachtigde: mr. J. de Vries, werkzaam bij de Juridische Dienst van de NMa. 1. Het procesverloop Bij besluit van 31 augustus 2004 (hierna: het eerste methodebesluit) heeft verweerder de methode bepaald tot vaststelling van de x-factor voor de periode 2005-2007 voor afnemers die jaarlijks per aansluiting minder dan 170.000 kubieke meter gas verbruiken. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 september 2004, bij het College op dezelfde dag binnengekomen, beroep ingesteld. Bij brief van 29 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 31 augustus 2005 (hierna: het tweede methodebesluit) genomen. Volgens paragraaf 16 van dat besluit heeft verweerder daarbij het besluit van 31 augustus 2004 gewijzigd en de methode als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Gaswet, voor de periode van 2005 tot en met 2007 vastgesteld overeenkomstig de beschrijving in bijlage A bij het besluit van 31 augustus 2005. Bij brief van 19 september 2005 heeft appellante het College bericht dat met dit tweede methodebesluit aan de belangen van appellante lijkt te zijn tegemoet gekomen, doch dat zij afziet van intrekking van het tegen het eerste methodebesluit ingestelde beroep zolang het tweede methodebesluit niet onherroepelijk is. Op 26 oktober 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Zoals vooraf is aangekondigd is de behandeling ter zitting beperkt tot de vraag naar het procesbelang van appellante. 2. De beoordeling van het geschil 2.1 Appellante heeft ter zitting erkend dat met het tweede methodebesluit en de in Bijlage A van dat besluit voorgeschreven wijze van nacalculatie van de tarieven 2005 volledig is tegemoet gekomen aan de bezwaren die appellante tegen het eerste methodebesluit in beroep heeft aangevoerd. Om die reden wordt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellante niet geacht te zijn gericht tegen het tweede methodebesluit. Appellante kan hiermee instemmen. 2.2 Het College stelt voorts vast dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling door het College van haar beroep tegen het eerste methodebesluit, nu het beroep geen enkel belang meer dient. Ter zitting heeft verweerder immers desgevraagd medegedeeld dat het eerste methodebesluit zijn gelding heeft verloren, doordat het tweede methodebesluit ervoor in de plaats is getreden, overigens met uitzondering van de hier niet ter zake doende Bijlage C die nog tot 1 januari 2006 zijn werking blijft behouden. Nu het eerste methodebesluit is komen te vervallen, ziet het College niet in welk belang appellante heeft bij een door het College op het beroep van appellante uit te spreken vernietiging van dat besluit. Ook appellante erkent dat, gegeven deze toelichting van verweerder ter zitting, het procesbelang is weggevallen. 2.3 Uit het onder 2.2 gestelde volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. 2.4 Tenslotte acht het College termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- voor wat betreft de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende bijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad. € 322,-- per punt). Het College zal voorts bepalen dat aan appellante het betaalde griffierecht wordt vergoed. 3. De beslissing Het College: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,-- (zegge: tweehonderddrieenzeventig euro) vergoedt. Aldus gewezen door mr. J.A Hagen, mr. F. Stuurop en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005. w.g. J.A. Hagen w.g. R. Meijer