Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7990

Datum uitspraak2005-12-14
Datum gepubliceerd2005-12-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505203/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de aan [wederpartij] verleende exploitatievergunning voor het escortbedrijf in het perceel [locatie] ingetrokken.


Uitspraak

200505203/1. Datum uitspraak: 14 december 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de burgemeester van Den Haag, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2162 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 mei 2005 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te Den Haag en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de aan [wederpartij] verleende exploitatievergunning voor het escortbedrijf in het perceel [locatie] ingetrokken. Bij besluit van 6 april 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 mei 2005, verzonden op 10 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de burgemeester) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, ingekomen op 14 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 augustus 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de burgemeester. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2005, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.M. Christiaans en mr. S. Jurada, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.    Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voorzover hier van belang, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb.    Ingevolge artikel 95f van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (hierna: de AVP) wordt in dit hoofdstuk verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: de burgemeester voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of het college van burgemeester en wethouders.    Ingevolge artikel 95h, eerste lid, van de APV is het verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.    Ingevolge artikel 95n van de APV kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken in de onder a tot en met k genoemde gevallen. 2.2.    Blijkens de bewoordingen en de ondertekening van het hoger beroepschrift is het hoger beroep ingesteld door de burgemeester. Ook het  aanvullend beroepschrift, dat binnen de beroepstermijn is ingediend, is blijkens de tekst en ondertekening ingediend door de burgemeester. In deze stukken is niet aangegeven dat het hoger beroep is ingesteld namens het college, en ook overigens valt niet uit deze stukken op te maken dat de burgemeester beoogd heeft namens het college te handelen. Vastgesteld moet dan ook worden dat het hoger beroep uitsluitend door de burgemeester is ingesteld. Dat een van de ter zitting aanwezige ambtenaren niet alleen door de burgemeester maar ook door het college is gemachtigd hem ter zitting te vertegenwoordigen maakt dat niet anders nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2000 in zaak no. 199903225/1 (JB 2000/296), de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.    De uitspraak van de rechtbank heeft echter betrekking op het beroep van [wederpartij] tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college om haar exploitatievergunning voor het escortbedrijf in te trekken. Dat het college terzake deze vergunning het bevoegde bestuursorgaan is, vloeit voort uit artikel 95f van de APV en wordt niet door de burgemeester bestreden. De burgemeester is dan ook niet het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State bevoegd is hoger beroep tegen de uitspraak in te stellen. Voorts kan, gelet op de in artikel 95f van de APV opgenomen bevoegdheidsverdeling tussen de burgemeester en het college, niet worden geoordeeld dat de intrekking van de exploitatievergunning voor het escortbedrijf van [wederpartij] een aan de burgemeester toevertrouwd belang is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Het innemen van een ander standpunt zou immers betekenen dat de bevoegdheidsverdeling tussen de burgemeester en het college, zoals neergelegd in artikel 95f van de APV, zou worden doorkruist. De burgemeester is dus ook niet een belanghebbende die ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State hoger beroep kan instellen tegen de aangevallen uitspraak. De conclusie is dan ook dat de burgemeester niet in zijn beroep kan worden ontvangen. 2.3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart    w.g. Mathot Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005 413.