Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8180

Datum uitspraak2005-12-15
Datum gepubliceerd2005-12-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620071-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

moord, opzet, dissociatieve amnesie


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Meervoudige strafkamer Lelystad Parketnummer: 07.620071-05 Uitspraak: 15 december 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum- en plaats], wonende te [adres], gedetineerd in [detentie-inrichting]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2005. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Hofmans, advocaat te Muiderberg. De officier van justitie, mr. M.A. Bult, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op psychische overmacht en daarbij verwezen naar het bepaalde in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het betoog van de raadsman en zijn verwijzing naar een recent vonnis van de rechtbank Assen maakt de rechtbank echter op dat het verweer zich richt op het ontbreken van opzet bij verdachte omdat hij zijn wil ten gevolge van een dissociatieve amnesie niet heeft kunnen bepalen en dus nimmer het opzet kan hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Op grond van de inhoud van het dossier, waaronder met name het na te noemen rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 september 2005, alsmede het verhandelde ter terechtzitting van 1 december 2005, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden (en er overigens ook geen aanknopingspunten voor te vinden zijn in het dossier) dat er bij verdachte sprake is geweest van voornoemde stoornis. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een nader onderzoek op dit punt, zoals door de raadsman is verzocht. Het verweer wordt derhalve verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Primair: Moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt dat voor zover de raadsman met voornoemd verweer heeft bedoeld een beroep te doen op psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, dit verweer wordt verworpen nu naar het oordeel van de rechtbank, zoals in eerder, ander verband is overwogen, niet is gebleken van feiten of omstandigheden welke een beroep op een strafuitsluitingsgrond rechtvaardigen. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 15 juli 2005 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een rapport d.d. 28 september 2005, uitgebracht door G. Ruitinga, arts-assistent psychiatrie (in samenwerking met P.K.J. Ronhaar, psychiater en vast gerechtelijk deskundige) en C.M. van Deutekom, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. De rechtbank neemt de in voornoemd rapport d.d. 28 september 2005 vervatte conclusie betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in het rapport bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van dit rapport dat verdachte het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. S.E. Bins-van Waegeningh en H.Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2005. Mr. Pos voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.